DONDERDAG 21 DECEMBER 1911. 233 van dezen dienst, dan zal het voor vele burgers, wanneer er sneeuw valt, een heele ontnuchtering zijn, omdat zij nog zullen denken, dat de gemeente er wel voor zorgen zal. Ik zou daarom in overweging willen geven met dit besluit nog even te wachten en eerst per advertentie bijv. te vragen, hoevele menschen zich wenschen aan te sluiten. Blijkt het dan, dat de liefhebberij niet groot genoeg is, dan kan men altijd verder zien. Ik geloof niet, dat daar eenig bezwaar tegen kan zijn. De Voorzitter. Ik meen te moeten tegenspreken, dat dit voorstel zoo plotseling zou zijn opgekomen. Het staat nu al voor den vierden keer op de agenda, zoodat het toch wel voldoende bekend mag worden geacht, dat wordt voorgesteld de gemeentelijke sneeuwopruiming af te schaffen. Men moet immers niet vergeten, dat niet alleen het aantal aangeslotenen gedaald is van 1600 op 700, maar dat bovendien 150 aan maningen zijn uitgereikt, waar niets van inkomt, en 14 posten oninbaar bleken te zijn. Men kan daaruit wel opmaken, dat daar eene heele administratie voor noodig is. Als men voorts bedenkt, dat 55 personen aangeslagen zijn van 1 tot 10 cent, dan ziet men wel in, dat dat de vervolgingskosten niet waard is. De heer Corts. M. d. V. Ik zou wel eens willen vragen: is die geheele verordening op de sneeuwopruiming niet wat ouder wetsch? Mogen de inwoners van een stad als Leiden niet rekenen op een schoone straat, schoongemaakt door de gemeente? Ik vind het wel een beetje gek: als het gesneeuwd heeft, krijgt men een boodschap: de complimenten van den Burgemeester, en of u de stoep en de straat wilt schoon maken. Ik vind, dat dit de taak is van den reinigingsdienst. Men mag ook niet schoonmaken, voor de Burgemeester het gezegd heeftmen moet wachten, tot een agent van politie de boodschap komt brengen. Dat is goed voor een dorp, maar niet voor een gemeente als Leiden. Ik herinner mij een plaatsje in friesland, Balk geheeten, daar zijn gele steentjes, die worden des Zaterdags geschrobd en dan houden de menschen wedstrijd, wie dit het schoonste do^t; moet dat nu ook zoo weder worden, dan gaat men weer tot de oertijden terug. Ik zou het beste vinden, wanneer de Raad besloot, de zaak tot het volgende jaar op denzelfden voet voort te zetten en wanneer de nieuwe reinigingsdienst in werking komt, te overwegen, wat geschieden moet, want ik geloof, dat wij anders vele menschen last zullen veroorzaken. De Voorzitter. Eene goede sneeuwopruiming kost ontzaglijk veel geld; dat zou u werkelijk niet medevallen! De heer Corts. M. d. V. Op de Hoogewoerd bijv., waarde tram rijdt, zijn geen stoepen meer, dat moest trottoir worden. Nu kunt u toch niet tot de menschen zeggen: maak de straat schoon. Daar is niets meer van overgebleven dan alleen de keienbestrating. De Voorzitter. Als alleen voorgeschreven was, dat de stoepen moeten worden schoongemaakt, zoudt u gelijk hebben, maar het geldt ook voor de straat, soms tot een afstand van ik meen 4 Meter buiten den gevel. De heer Corts. M. d. V. Maar hoe moet men dat dan doen op de Hoogewoerd, waar de rails van de tram liggen en waar haast niemand kan passeeren? De Voorzitter. Daar zal toch moeten worden schoongemaakt tot een bepaalden afstandbuiten den gevel. De heer Corts. M. d. V. Mag men dan tusschen de rails van de tram doen wat men wil, als de tram aankomt? Dat geloof ik toch niet. De Voorzitter. Neen, dat geloof ik ook niet. Ik geef toe, het zal vaak eenigszins moeilijk te regelen zijn. Maar wanneer men van gemeentewege alle straten en stoepen zou schoon maken, zou dat sommen kosten, waar de heeren nog wel eens tegen op zouden zien. De heer Corts. M. d. V. Daarom zou ik voorstellen, de zaak zoo te laten, en wanneer eerstdaags de nieuwe reinigingsdienst komt, te overwegen of en hoe dat geregeld kan worden. De Voorzitter. Dan stemt u eenvoudig tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Korff. M. d. V. Ik wil alleen den heer Fokker er op wijzen, dat de geringe verhooging van contributie, die hij zich voorstelt, een verdrievoudiging moet zijn, wil men uit komen, en als men dat doet, zullen van de 500 aangeslotenen 250 wegloopen en dan kan men weer het bedrag verdubbelen. Ik zal dus stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. -Ik geloof, dat het het beste is, thans het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen. De heer Corts. M. d. V. Wanneer dat voorstel verworpen wordt, is dan mijn voorstel aangenomen? De Voorzitter. Dan blijft het, zooals het was en wachten wij vanzelf af. Ik geloof dus wel, dat het dan gaat overeen komstig uw wensch. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Bur gemeester en Wethouders aangenomen met 15 tegen 9stemmen. Vóór stemmen de heeren: Korff, Kruimel, Bots, van der Lip, Korevaar, van Hamel, Sijtsma, Aalberse, Pera, A. Mulder, Fischer, Timp, Roem, van Tol en van der Eist. Tegen stemmen de heeren: Corts, Zwiers, Botermans, de Boer, Bosch, Fokker, Vergouwen, Briët en Driessen. (De heeren van Grutiog, Heeres en Carpentier Alting had den inmiddels de vergadering verlaten). V. Voorstel: a. tot intrekking van het besluit van 9 November 1911 tot vaststelling van eene verordening, houdende voorschriften ingevolge art. 37, litt. c, d, e en f der Pandhuiswet 1910 (Stbl. 321); b. tot vaststelling van eene verordening, houdende voor schriften ingevolge art. 37, litt. c, d en e der Pandhuis- wet 1910 (Stbl. 321); c. tot vaststelling van eene verordening, houdende voor schriften ingevolge art. 37, litt. f der Pandhuiswet 1910 (Stbl. 321). (Zie Ing. St. No. 314). Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, de artikelen 1 tot en met 4 en daarna de geheele verorde ning, vermeld onder b, de artikelen 1 tot en met 6 en daarna ook de geheele verordening, vermeld onder c, worden achter eenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. VI. Voorstel: a. tot intrekking van de verordening tegen de openlijke ontucht, van 8 Juli '1904 (Gem.bl. No. 25); b. tot wijziging van de verordening op de straatpolitie van 1 April 1897 (Gem.bl. No. 6), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 9 November 1911 (Gem.bl. No. 31). (Zie Ing. St. No. 313). Daar o. a. de heer Briët over dit voorstel het woord vraagt, wordt op voorstel van den Voorzitter besloten, dit punt der agenda tot de volgende vergadering aan te houden. De heer Vergouwen. M. d. V. Bij de debatten over de salarisregeling van de onderwijzers heb ik een opmerking gemaakt over de uitdrukking, die voorkomt in de verorde ning op de salarisregeling voor de hoofden en herinnerd, dat niet alleen rekening moet worden gehouden met den dienst als hoofd, maar ook als onderwijzer van bijstand. U hebt toen gezegd, dat dit zou worden nagezien, opdat Gedeputeerde Staten geen bezwaar zouden maken, om die verordening goed te keuren. Gaarne zou ik het resultaat daarvan willen ver nemen. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat er eenig bezwaar bestaat tegen deze verordening, zooals zij indertijd is vastgesteld- Er heerschte toen wel eenige verwarring omtrent de expli catie van de wet, maar dat kwam, omdat de vraag zoo plot seling gesteld werd. Bij nader inzien is mij gebleken, dat u gedeeltelijk gelijk had. Voor de berekening van de minimum- jaarwedde van de hoofden van scholen gelden inderdaad niet alleen mede de jaren, gedurende welke zij als hoofd werk zaam zijn geweest, maar ook die, gedurende welke zij als onderwijzer van bijstand werkzaam geweest zijn. Wanneer onze gemeente derhalve zoo slecht salarieerde, dat hoofden niet meer dan het minimum salaris kregen, dan zou uwe opmer king gegrond geweest zijn. Daar de salarissen hier evenwel verre boven het minimum staan, dat door de wet wordt geeischt, had de door u aangevoerde bepaling geene betee- kenis voor het geval, dat ons bezig hield, en konden wij de zaak dus zonder gevaar zoo regelen, als wij in onze veror dening gedaan hebben. De heer Aalberse. M. d. V. Mag ik even een vraag richten tot den Wethouder van Fabricage. Ik kom den laatsten tijd nog al heel veel van het station af en vooral des avonds is mij wel opgevallen, dat de aangebrachte verbetering wel zeer groot is, maar als een paar trams tegelijk weggaan, een van de stad af, een naar de stad toe en een naar Katwijk, en van het station afkomende neemt men den kortsten weg over de rails, dan ziet men des avonds niet zoo goed, wat tusschen de rails is en wat er buiten ligt, en kan men dus niet gemakke lijk zien, waar men veilig kan staan en wair niet. Nu zijn de gedeelten, waar het per se veilig is, te smal om daar trottoirs te maken, maar zou men het niet kunnen vinden door met een andere soort steenen te bestraten, de Scoriabricks,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 13