230 DONDERDAG 21 DECEMBER 1911. is de geheele reinigingsdienst. Wanneer deze beide beslist tot één dienst behoorende onderdeelen gescheiden zullen worden gesteld onder twee verschillende directies, dan zal noch het eene, noch het andere tot zijn recht komen en dan zal dit voor hem, den tweeden ondergeteekende, een aanleiding zijn om de verantwoording van het advies tot vuilverbranding niet op zich te nemen." Deze heer meent dus, dat het beter ware geweest, heelemaal geen vuilverbranding te nemen, dan haar uit te werken op de wijze, als Burgemeester en Wet houders thans voorstellen. Dat is de beteekenis, die aan deze woorden moet worden gehecht. Nu heeft men eenmaal dezen weg ingeslagen en Burgemeester en Wethouders willen nu eenmaal geen afzonderlijken dienst, maar dan mogen zij later, als de zaak niet goed gaat, ook niet tegen den Raad zeggen, dat deze er geen geld genoeg voor beschikbaar heeft willen stellen. Wij moeten nu trachten, de zaak zoo goed mogelijk tot haar recht te doen komen. M. d. V. Nu heeft de heer Korevaar gezegd, dat men moet hebben een bij uitstek practisch man en dat de Ingenieur en de Directeur van Gemeentewerken ongeschikt zouden zijn om dat te doen, maar ik heb er misschien niet veel begrip van ik dacht, dat de dienst van Gemeentewerken een bij uitstek practische dienst was, en wanneer nu de Directeur en de Ingenieur niet voor leiding van practische werkzaamheden geschikt zijn, dan zouden wij ons toch moeten afvragen: hoe komt het dan, dat het bij Gemeentewerken zoo goed gaat, of deugt het niet? Ik zou nog dit willen zeggen, dat, als ik goed ben ingelicht, een van de twee heeren, die het rapport hebben gesteld, dat Burgemeester en Wethouders zoo hoog hebben geprezen, in een andere plaats in dezelfde positie is geweest als hier de heer Grijzen, waaruit dus volkomen duidelijk blijkt, dat men wel van de eerste sport van de ladder kan beginnen en toch kan opklimmen tot hoogere sporten; deze mijnheer heeft dat door het rapport, dat zoo geprezen is, bewezen. Ik geloof daarom, dat ik mijn standpunt kan handhaven en dat ik kan blijven aanbevelen, dien dienst niet te stellen onder een adjunct-directeur, maar onder de leiding van een hoofdop zichter. Ik wijk echter af van het voorstel, dat in dezen geest is ingediend, en het komt mij voor, dat het traktement, dat daarin wordt voorgesteld, wel ietwat te laag is. Wanneer wij hebben een hoofdopzichter aan Gemeentewerken en wij krijgen een hoofdopzichter bij den reinigingsdienst, dan zou het tot scheeve verhoudingen aanleiding geven, als die twee, die elk verschillende opzichters onder zich hebben, een verschillend traktement hadden. Daarom zou ik in overweging willen geven den hoofdopzichter hetzelfde traktement te geven als den hoofdopzichter van Gemeentewerkenik ken dat cijfer niet uit het hoofd, maar ik zou het zoo willen redigeeren. De Voorzitter. De heer Roem heeft het volgende voorstel ingediend: «Ondergeteekende stelt voor, een Directeur van gemeente reiniging aan te stellen, geheel los van Gemeentewerken, onder genot van de in de voorstellen genoemde bezoldiging." De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik in de eerste plaats even beantwoorden het door den heer Fokker gesprokene. Ik ben geen geleerde, ik kan niet over de beteekenis van woorden discussiee ren, daar ben ik niet voor opgeleid, maar ik vind het nu toch wel eigenaardig, dat de heer Fokker uit de stukken leest,, dat ons voorstel lijnrecht in strijd is met het advies van de deskundigen. Er zijn twee deskundigen; die zijn het in hun belangrijke advies geheel eens, behalve over een onderdeel van de geheele zaakde een stelt voor, de leiding van het verbrandings- en ophaalbedrijf onder één leider te brengen, en de andere deskundige zegtde leiding kan gesplitst worden. Nu staan wij voor het feit, dat Burgemeester en Wethouders moeten beslissen, en nu vonden wij de argumenten van dengene, die alles tezamen onder één bedrijf wilde brengen, niet over tuigend. Zijn wij nu in strijd met de meening van beide deskundigen? Neen, wij zijn het met een van beide hee ren eens; waarom zegt de heer Fokker dan, dat wij lijn recht in strijd zijn met de meening van de deskundigen? Wij moeten toch een van beiden volgen, wij kunnen toch niet bij de pakken gaan neerzitten. M. d. V. Ik wil nog even een misverstand wegnemen. Omtrent de beteekenis van den ophaaldienst leest een lid dit uit de memo rie van toelichting, een ander weer wat anders uit de stukken van Burgemeester en Wethouders en ieder heeft dan daarom trent een afzonderlijke meening. Het woord ophaaldienst is een verkorting, maar ik heb straks reeds het lijstje voorge lezen van al wat daaronder valt, ik wil dat niet herhalen om den Raad niet te vervelen. De heeren kunnen wel op hun eigen handje lezen wat hier of daar staat. Ik zelf spreek ook van ophaaldienst, maar die ophaaldienst is een dienst, zooals ik straks heb omschreven. Nu stellen beide deskundigen voor, dien ophaaldienst te brengen onder een directeur, en nu zeggen wij: dien directeur stellen wij een toontje lager, en wij maken hem adjunct-directeur, omdat wij hem van een gedeelte ontlasten. Is dat nu zoo lijnrecht in strijd met hetgeen de deskundigen zeggen? Ik kan dat niet inzien, het komt op hetzelfde neer, wij moeten een man hebben, die aan het hoofd staat, met de geheele leiding onder zijn verantwoordelijkheid, hij wordt alleen ont last van de aansluiting en het toezicht, dat wordt overgenomen door den Directeur van Gemeentewerken. De heer Fokker wil den heer Grijzen tot chef maken, want er is iemand, die ook De heer Fokker. Dat heb ik niet gezegd 1 De heer Korevaar. Zoo iets dan; laten wij niet op een woord vallen ik kan niet alles woordelijk noteeren, wat de heeren zeggen, dan zou ik om te antwoorden een stenogram voor mij moeten hebben en dat kan niet zonder de debatten te staken tot een volgende vergadering. Als men die eischen stelt, zie ik van het debat af. De heer Grijzen zou verstand moeten hebben van de lei ding van den geheelen dienst, zegt de heer Fokker, want een van die heeren, die geadviseerd hebben, is vroeger ook in zulk een betrekking geweest. Moet ik dat argument nog weerleggen? Zijn er niet ministers, die als practisch man begonnen zijn, en moet ik nu zeggen, dat alle practische menschen geschikt zijn voor minister? Dat is nu iets, waar mede de Raad van Leiden zijn lijd moet doorbrengen, dat is toch in het geheel geen argument! De heer van Gruting heeft slechts gesproken over een gedeelte van den dienst, maar ik heb al gezegd, dat, als men spreekt van ophaaldienst, men dezen bedoelt in den ruimsten zin des woords. Met den heer Roem ben ik het geheel eens, dat er één leiding moet zijn. Wij zijn alleen gedaald van directeur tot onderdirecteur, omdat wij hem eenigszins ontlasten; overigens blijven wij de practische dagelijksche leiding van den ophaal dienst volkomen scheiden van Gemeentewei ken. Fabricage is daarin consequent gebleven. De heer Sijtsma heeft al heel zonderlinge denkbeelden. Hij denkt, dat wij een man moeten hebben, om het systeem van de ovens vast te stellen. Neen, daartoe zijn de Directeuren van de Gasfabriek en Gemeentewerken wel in staat, maar ik heb aangetoond, welk nauw verband er bestaat tusschen het systeem van den ophaaldienst en het systeem van de ovens. Daarom is het noodig, dat er van den beginne af aan iemand is, die zegt, welk materiaal moet worden aangeschaft in ver band met het systeem. De menging van het vuil is niet zoo eenvoudig als die bij den apotheker. Dat het beltbedriji' er af gaat, zooals door den heer Sijtsma is gezegd, heb ik ook meegedeeld, maar ik heb een heele lijst genoemd van dingen, die er bijkomen, en dan kom ik tot de conclusie, dat de werkzaamheden zich uitbreiden. Al wordt het baggeren uitbesteed, is daarvoor toch ook nog toe zicht noodig. De heer Aalberse. M. d. V. Ik wensch even te motiveeren, waarom ik zal meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en zal stemmen tegen de voorstellen, die ter wijziging daarvan zijn ingediend, speciaal tegen het voorstel van den heer van Gruting, om het salaris van den onder directeur op een lager bedrag te stellen. Wij hebben hier te doen met een geheel nieuwe en moeilijke zaak, waarom trent in ons land nog niet veel praktijk te vinden is. De zaak is van alle kanten bekeken, wij hebben deskundige adviseurs gehad en daarna is de zaak bekeken in de Com missie voor Fabricage, terwijl een ander gedeelte is behandeld in de Commissie voor de Lichtfabrieken. Wij hebben in de gelukkige omstandigheid verkeerd, dat dezelfde man, die voor zitter was van de eene commissie, ook voorzitter was van de andere en wij weten van hem, dat hij op praktische dingen een uitstekenden kijk heeft. Daaromtrent zijn wij nooit bedrogen uitgekomen. Waar de zaak nu zoo uitvoerig is voorbereid, waai' aan het hoofd van die voorbereiding heeft gestaan de Wethouder van Fabricage, die zoo positief zijn meening heeft uitgesproken en niettegenstaande de critiek, die er op is uit geoefend, bij zijn meening is gebleven en ons waarschuwt, dat wij moeten denken aan het spreekwoord, dat «goedkoop duurkoop" is,waar heelemaal niet juist is, wat de heer Pera heeft gezegd: «Hoe grooter heer, hoe slechter werk", waar iedereen, die met de praktijk in aanraking komt, wel weet, dat iedere waar naar zijn geld is en dat dat ook geldt voor dengeen, die aan het hoofd van een bedrijf wordt gesteld, daar meen ik, M. d. V., dat de Raad niet beter kan doen, dan zich met dit voorstel geheel vereenigen. Is men krenterig bij het vaststellen van de salarissen, dan is mijn practische ervaring, dat dit de duurste bezuinigingen zijn, die er bestaan, want als men ƒ1000.— bezuinigt opliet salaris van menschen, die aan het hoofd moeten staan van groote zaken, dan kan men er vast op aan, dat men 5000. minder winst in den zak steekt; in plaats dat men ƒ1000.—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 10