210 DONDERDAG 14 DECEMBER 1911. Wat nu in de eerste plaats het straatrumoer betreft, stelt men zich bij de beoordeeling nog te zeer in gedachten op het smalste punt op den hoek bij den Hoogewoerd; als daar tegelijkertijd twee trams passeeren, bierwagens aankomen en fietsers door de steeg rijden, dan doen zich bezwaren voor, die aan den Hoogen Rijndijk niet worden gevoeld. Wij krij gen daar een straat van een breedte, die eigenlijk boven Leidsche bevatting gaat, omdat die breeder zal zijn dan een van de andere straten van de stad of omgeving. In zoo een straat behoeft men voor rumoer niet bang te zijn, omdat het geluid zich in de ruimte verliest. Ik weet dat bij ondervin ding. Bij het verschijnen van de trams heb ik het ook ge dacht, maar de ondervinding van een paar maanden heeft wel anders geleerd. Bovendien is men geheel vrij in de keuze van het terrein, zoodat men de school een tiental meters of meer van de straat af kan bouwen, zooals ook in het voor nemen ligt bij het Invalidenhuis. Men heett verder gevreesd voor hinderlijk geraas van de stoombooten, die door het nieuwe kanaal zullen varen, maar het meest Oostelijke punt van het Raamlarid ligt nog 200 M. verwijderd van het naastbijzijnde punt van het kanaal en nu zou men toch niet kunnen beweren, dat men hier in de raads zaal last zou hebben van stoombooten, die zouden willen varen door de Vrouwensteeg of de Mosterdsteeg, die hier ook 200 M. vandaan zijn. Wat ten slotte den grooten afstand betreft, zie ik binnen de stad geen kans volgens een lijn van Noord naar Zuid en van Oost naar West een grooteren afstand af te leggen dan 25 minu ten en ik geloof, dat men zich voor menschen uit groote steden belachelijk maakt, wanneer men meent, dat het voor de leerlingen een bezwaar zou zijn, een paar maal per dag dien afstand af te leggen, al komt dit op enkele dagen van de week viermaal voor. Bovendien is er in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders al op gewezen, dat tal van leerlingen tegenwoordig over een fiets beschikken, terwijl de tram in de onmiddellijke nabijheid is gelegen, zoodat, als de nood dwingt, men desnoods op enkele dagen een retourtje van de tram zou kunnen nemen. Dat kan er dan nog wel op overschieten. Ik geloof dan ook, dat wij door de Hoogere Burgerschool te zetten aan den Rijndijk, al komt die dan niet te staan in het centrum van de uitbreiding, toch een stap zullen doen in de goede richting, omdat aan die zijde van de stad een uitbreiding zal moeten komen. Zoolang aan de andere zijde van de stad een spoorbaan blijit zonder behoor lijken overgang, men denke hierbij aan de misère van Haarlem zal er van uitbreiding van de stad aan die zijde niets komen. Wanneer besloten wordt, de Hoogere Burger school te bouwen op het Raamland, dan zullen er aan het begin van den Boulevard waarvoor zoo gauw mogelijk een goed Hollandsche naam moet worden gezocht monumen tale gebouwen verrijzen. Die uitdrukking »monumentaal'' is ongelukkig gekozen, omdat sommige leden daardoor het idee kostbaar krijgen. Dat behoeft echter niet, want de bedoeling is slechts groote en tegelijkertijd voor weinig geld smaakvolle gebouwen. Nu is het niet wenschelijk om die beide gebouwen, wan neer het zoover zou komen, n.l. de Hoogere Burgerschool en het Invalidenhuis geheel gelijkvormig te maken. Het zou ech ter te betreuren zijn, wanneer het eene gebouw opgetrokken werd in oud-Hollandschen stijl en het andere in den stijl van een graansilo, zooals hier tegenwoordig met sommige woon huizen wel gebeurt. Zekere harmonie is tusschen die beide wel gewenscht. Daarom wensch ik in overweging te geven om, wanneer besloten werd de Hoogere Burgerschool op het Raamland te bouwen, ons te wenden tot het Bestuur van het Fonds voor den gewapenden dienst, teneinde met dit bestuur overleg te plegen, opdat de Hoogere Burgerschool in gelijken geest kan worden gebouwd. Onvoorziene omstandigheden voorbe houden, vergadert dat Bestuur overmorgen om tot een besluit te komen in zake den bouw van het Invalidenhuis. De heer A. Mulder. In de stukken, die wij voor ons hebben, zeggen Burgemeester en Wethouders terecht, dat op dit punt in het geheel geen overeenstemming is in de Commissie van Fabricage. Deze opmerking dringt mij juist om over de plaats, waar de Hoogere Burgerschool gebouwd zou moeten worden, een en ander te zeggenen wensch ik hierbij het praeadvies van Burgemeester en Wethouders op den voet te volgen. In de eerste plaats wordt genoemd in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders het terrein van de Bank van Leening en het terrein van het St.-Elisabethshof, waaromtrent Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij beide te klein zijn. Daar ben ik het volkomen mede eens. Die twee terreinen kunnen wij gevoeglijk van de lijst schrappen. Dan wordt het terrein aan het van-der-Werfpark genoemd. Burgemeester en Wethouders zeggen: »dat is van het Rijk". M. a. w. dat is dus onbeschikbaar. Maar, is dat werkelijk onmogelijk te krijgen? Leiden heeft dat geheele park ik zou haast zeggen, in een onzalig oogenblik aan het Rijk afgestaan. Maar waarom kunnen er nu geen pogingen worden aangewend om een stuk van dat terrein, groot genoeg voor de te bouwen Hoogere Burgerschool, van het Rijk terug te krijgen? Wij kunnen er toch op wijzen, hoe vrijgevig Leiden is geweest, toen, en bij vernieuwing, door nu weder af te staan een groot terrein voor den bouw van een Academisch Ziekenhuis. Het staat dus, dunkt mij, nog niet vast, dat dit terrein onmogelijk te krijgen zou zijn. Is het te krijgen, dan was dat m. i. een prachtig punt, midden in de stad, en toch een rustige omgeving. Over de terreinen aan den Rijnsburger weg zeggen Burge meester en Wethouders: «daarbij behoeven wij niet lang stil te staan, omdat deze plaats niet in aanmerking komt voor hen, die een terrein in het centrum der stad begeeren." M. d. V., men houde het mij ten goede, dat ik dit al een zeer eigenaardig argument vind van Burgemeester en Wethouders, die zelf een terrein aanwijzen geheel aan den rand van de stad, doch aan de andere zijde. Verder merken Burgemeester en Wethouders op, dat het ook te dicht ligt bij de grens van Oegstgeest en wanneer wij daar een Hoogere Burgerschool zouden bouwen, zouden wij den trek naar die gemeente bevorderen. Daar volgt dus uit, dat het niet het bouwen van de Hoogere Burgerschool geldt, maar dat het klemmende van dit argument is, dat het vertrek van de ingezetenen moet worden tegengehouden. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders over deze terreinen, dat zij niet gemakkelijk te bereiken zijn, omdat zij over de spoorbaan zijn gelegen. Het is waar, M. d. V., dat dit zeer hinderlijk is. Het is echter duidelijk, dat die toestand op den duur onhoudbaar is en dat mettertijd verandering beslist noodzakelijk is. Het zou juist een spoorslag kunnen zijn om hierin zoo spoedig mogelijk verandering te krijgen, wanneer wij daar de Hoogere Burgerschool zouden bouwen. Wil men nu niet bouwen op het terrein, dat over den spoorweg is gelegen, omdat dit eigenlijk in het gebied van Oegstgeest ligt, en kan men ook niet bouwen op het gedeelte, dat aan het Rijk toebehoort, doordat de gemeente Leiden dit aan het Rijk heeft afgestaan, dan is er zoo noodig in die buurt grond in overvloed te koop, al moet ik erkennen, dat zulks zeer kostbaar zal zijn. Dan krijgen wij de opmerking omtrent het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel, waarover de heer Hoogenboom ook heeft gesproken. Het groote bezwaar, hieraan verbonden, is, dat moet ik erkennen, dat, wanneer wij het in 1915 weder noodig zouden hebben, het dan in beslag zal zijn genomen en het dan bij vernieuwing zal zijn tobben en sukkelen, om een nieuw feestterrein te vinden. Toch geloof ik, dat, al is het een bezwaar, dat ons ten slotte niet zou mogen weerhouden, daar een .Hoogere Bur gerschool te bouwen en dat terrein daarvoor dus in beslag te nemen. Ten slotte kan men al die terreinen gevoeglijk laten varen, omdat er een prachtig terrein open komt, nl. het terrein van het Invalidenhuis. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders wel: het ligt aan een gracht, waar het water slecht is, de toegang onaanzienlijk, terwijl er in de toekomst inrichtingen in de omgeving kunnen komen, die te veel geraas maken; maar de leden komen allen wel eens vaak langs die gracht, doch hebben nog geen van allen kunnen merken, dat het water daar slechter is dan het water, dat langs de school aan de Boommarkt stroomt. De toegang is ook wel niet als die voor een paleis bestemd, maar dat is toch geen hoofdbezwaar en waar heeft men een beteren waarborg, dat er geen geraasmakende gebouwen of andere inrichtingen zullen komen? Juist deze omgeving is m. i. het minst geschikt voor leven-veroorzakende inrichtingen. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders verder, dat er nog wel eenige tijd zal verloopen, voordat wij dit terrein in gebruik zullen kunnen nemen, omdat het Rijk het nieuwe Invaliden huis nog niet bouwt. Dat is waar, maar ik geloof, dat wij nog wel eenig geduld kunnen hebben en dat wij het met onze oude Hoogere Burgerschool, al is het dan niet zeer gewenscht, nog wel eenigen tijd zullen kunnen doen. Het Is een voldoende ruimte, een rustige plaats, het ligt tamelijk hoog en heelt een drogen bodem, hetgeen zeker in het belang van de gezondheid moet worden geacht. De heer Fischer heeft wel gezegd, dat daar een verzakking heeft plaatsgehad, doch dat bewijst nog niets; dat gebeurt wel meer op andere plaatsen. Uit de stukken blijkt, dat Burgemeester en Wethouders van meening zijn, dat door het bouwen van de Hoogere Burgerschool op het Raamland een stoot zal worden gegeven aan het bebouwen van den nieuwen Boulevard, maar ik kan mij daar niet mee vereenigen. De argumenten zijn over het algemeen wel mooi gesteld, maar niet krachtig. Burgemeester en Wethouders zeggen ook, dat het geraas daar niet zal hinderen, doch wel op het terrein van het Invalidenhuis. Dat het terrein aan een tram is gelegen, is ook geen voordeel, want het terrein aan den Rijnsburgerweg is ook aan een tram gelegen, en wel van Katwijk, de Noord wijksche tram,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4