DONDERDAG 14 DECEMBER 1911. 217 datthans met genoegen vernGrnen. Dat de plaats van hetvan-der- Werfpark een zeer geschikte zou wezen, zal wel niemand tegenspreken. Nu zegt de heer Korevaar wel, dat dat een veel te mooi plekje is midden in de stad, om daar te gaan bouwen, maar daartegenover kan ik opmerken, dat, wanneer deze of gene het bejammerde, dat wij dat terrein zijn kwijt geraakt, en vroeg, of wij het niet terug zouden kunnen krijgen, daarop geantwoord werd, dat daar geen sprake van was, omdat het geheele terrein volgebouwd zou worden, zoodat zelfs het standbeeld van Van der Werf daarvandaan zou moeten. Wanneer nu het terrein toch door het Rijk zal worden volgebouwd, dan zou ik het toch nog prefereeren, dat er een Hoogere Burgerschool kwam. Een en ander geeft mij aanleiding, Burgemeester en Wethouders alsnog te vragen, of zij zich niet tot de Regeering zouden willen wenden, om te zien, wat zij in dit opzicht in het belang van Leiden kunnen doen. Mocht men bezwaar maken met het oog op de vroegere weigering, dan zou ik daartegenover op willen merken, dat het dan vroeger gevraagd is geworden, om het als park te behouden, dus als een artikel van weelde, maar thans een geheel andere omstandigheid de beweegreden is om het verzoek te herhalen, en wel om een goede gelegenheid te hebben tot het bouwen van een Hoogere Burgerschool, dus de voorziening in een behoefte, daar meen ik, dat de kans niet buitengesloten is op een gunstiger antwoord. Verder is gesproken over het bouwen in de richting van Oegstgeest, hetgeen zich aansluit bij hetgeen de heer Fokker zoo juist heeft opgemerkt. In mijn oog is Oegstgeest nu reeds een soort voorstad van Leiden en het wil mij toeschijnen, dat Oegstgeest er op aangewezen is om met Leiden vereenigd te worden. Leiden heeft daar haar gestichten, bovendien heel wat land aangekocht, ook de bouw van het nieuwe Ziekenhuis gaat in die richting, en wanneer nu ook de open ruimte tusschen beide wordt aangevuld, dan kan dit slechts ten gevolge hebben een spoediger ophouden van den bestaanden, voor Leiden ongunstigen toestand. Wanneer de stad zich ook in een andere richting kan uitbreiden, is dit zeker aanbeve lenswaardig, doch ook den bouw tusschen Leiden en Oegstgeest zie ik met genoegen. Ik moet bekennen, dat ik omtrent het uitbrengen van mijn stem nog in twijfel verkeer, en herhaal ten slotte de vraag, of Burgemeester en Wethouders zich alsnog tot de regeering zouden willen en kunnen richten ten einde een deel van het van-der Werfpark terug te bekomen. De heer Vergouwen. M. d. V. ik wil even terug komen op hetgeen de heer Korevaar heeft gezegd. Ik geloof, dat hij mij verkeerd begrepen heeft. Ik heb niet terug willen komen op een beslissing, die genomen is, dat die nieuwe school ge bouwd zou moeten worden. Wanneer ik daarover in deze vergadering dan ook nog een enkel woord spreek, is het niet om te komen tot een verbouwing, maar om te komen tot het bouwen van een nieuwe school op die plaats. Ik meen, dat in de motie in beginsel was neergelegd het bouwen van een nieuwe school en dat die zou moeten komen in het centrum van de stad. Wanneer ik nu de verschillende overwegingen hoor over de verschillende terreinen, dan geloof ik, dat er geen enkel terrein zoo geschikt is als dat van de tegenwoordige school. Nu kan er wel een aanmerking komen over het geraas, doch dat komt slechts van enkele naaimeisjes, die in de nabijheid een atelier hebben, en met een klein ver zoek is dat gestild. Verder is door den heer Korevaar gezegd, dat de autori teiten bezwaar maken tegen die plaats, vanwege de ruimte. Dat is een bezwaar, dat zeer zeker geldt. Daarom zou ik willen opmerken, wanneer dit zoo is, zou het dan niet door in de hoogte te bouwen, te zijn ondervangen, waar het in de breedte niet gaat Ik zou dit punt gaarne in overweging willen geven aan Burgemeester en Wethouders. Gaat het niet, dan leg ik mij bij de beslissing van Burgemeester en Wethouders neer, en meen ik ook, dat het Raamland de beste plaats is. De heer Korevaar. M. d. V. Het zij mij vergund met een enkel woord de verschillende sprekers te beantwoorden. Ik geloof, dat ik niet genoeg het licht heb laten vallen op de voortreffelijkheid van het Raamland, in vergelijking met de andere terreinen. Bij mij staat vast, en.dat is de meening van Burgemeester en Wethouders, dat alle bezwaren, die ge noemd zijn tegen het Raamland, niet zwaar wegen. Daar is een flinke ruimte, die door de gemeente kan worden beheerscht. Daar kan gezorgd worden voor toestrooming van veel frissche lucht en voor voldoende open bebouwing. Wat het straat rumoer betreft, zou dit alleen veroorzaakt kunnen worden door de train, die wij niet voor goed kunnen weren. Voor alle andere hindernissen hebben wij waarborg, dat wij daarvan bevrijd zullen blijven. Het eenige bezwaar, dat bij velen van belangrijken aard geacht wordt, dat tegen het Raamland is aangevoerd, is de afstand en ik meen aangetoond te hebben, dat die niet van overwegend belang is, omdat dat van zeer tijdelijken aard is, terwijl m. i. het groote bezwaar tegen het feestterrein is, dat men dan daarvoor naar een ander terrein zou moeten zoeken. De heer Hoogenboom meent wel, dat op dat terrein een schik king zou zijn te vinden, maar ik geloof niet, dat dat zoo gemakkelijk te doen zou zijn. Het terrein is een kleine twee bunder groot, maar het is langwerpig, terwijl men voor de plaatsing van de Hoogere Burgerschool voor- of achteruit zou moeten schuiven. De heer Fokker hoopt, dat de gevolgen van den trek naar Oegstgeest door annexatie goed gemaakt kun nen worden; dat hopen wij ook, maar wij annexeeren niet. Verder zou de heer Fokker wenschen, dat hier ingesteld werd een groot grondbedrijf. Ik heb daarop vroeger ook al eens geantwoord, maar ik geloof niet, dat daaromtrent spoedig een voorstel van Burgemeester en Wethouders is te wachten. In Amsterdam en in Den Haag dweept men er ook niet zoo erg mee. In Den Haag bestaat ook al verschil over de wijze van beheer, waardoor de vraag of zulk bedrijf voordeelig is, geheel beheerscht wordt. Bovendien moeten wij voorzichtig wezen. Wij kunnen wel allerlei plannen maken, maar wij kunnen ons toch niet vergelijken met Den Haag of Amsterdam, wat de stijging van den grondprijs betreft. Bij een groot grond bedrijf moet er evenwicht bestaan tusschen den duur van bijgeschreven rente en de snelheid van de stijging der grond prijzen. Mijn persoonlijke meening is dan ook, dat het groot grondbedrijf voor Leiden niet genoeg loonend zou zijn, zoodat onze financieele toestand ons verbiedt, dien weg op te gaan. Wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, dan blijven van de 7 bunders nog bunder over voor de Hoogere Burgerschool hebben wij maar een hal ven bunder noodig daarop kan de heer Fok ker nog allerlei theorieën toepassen zoo hij wil. De heer Pera heeft gevraagd naar het van-der-Werfpark en ik kan hem daarop antwoorden, dat de pogingen, die aange wend zijn, om het park weer in handen te krijgen, voornamelijk van ofiicieuzen aard zijn geweest, waarbij Burgemeester en Wethouders tot de overtuiging zijn gekomen, dat het geen resultaat zal opleveren. Burgemeester en Wethouders zijn evenwel op een desbetreffende vraag gaarne bereid, dat nog eens officieel over te doen. Ik heb straks gesproken over deeischen, waaraan voldaan moet worden voor een nieuwe Hoogere Burgerschool in verband met de kosten, en ik heb gezegd, dat men wel voor minder geld kan bouwen, als men den een of anderen eisch laat varen, maar men zou op die manier ook op een kleiner terrein kunnen bouwen. Wanneer men meerit, dat men zich om die gehoorigheid niet zoo erg heeft te bekommeren, dan kan het wel op die plaats gebouwd worden. Als men echter in de hoogte zou gaan bouwen, zooals de heer Vergouwen wil, dan doet men aan een anderen eisch te kort, nl. die van de verlichting. De verlichting moet komen van de binnenplaatsen. Het is duidelijk, dat, als men het gebouw te hoog maakt, de benedenlokalen te donker worden. De heer van Hamel. M. d. V. Een enkel woord, om mijn standpunt in deze zaak te verklaren. De heer Fokker heeft zooeven met een enkel woord gevraagd, wat de meening was van den Wethouder van Onderwijs. Nu wil ik wel zeggen, dat het hier geen specifiek onderwijs- belang, evenmin een specifiek fabricage-belang geldt. Ik heb deze zaak dan ook niet beschouwd als uitsluitend behoorende tot het departement van den Wethouder van Fabricage, even min als het antwoord van de Commissie van Fabricage voor mij van beteekenis is geweest. Trouwens, de Commissie van Fabricage was zeer verdeeld, eigenlijk zóó, als men zelden ziet. Alleen de Wethouder van Fabricage is van het begin af van meening geweest, dat de Hoogere Burgerschool op het Raamland geplaatst moest worden. Hetgeen de heer Hoogenboom gezegd heeft, heeft mij het meest toegelachen. Mijn idee is, de Hoogere Burgerschool te plaatsen op het vrijkomende terrein van het Invalidenhuis. Nu wordt er allerlei kwaads van dat Invalidenhuis verteld, en de heer Fischer heeft dat niet weinig overdreven en heeft de voorstelling, die daarvan door Burgemeester en Wethouders gegeven was, welke toch al niet erg rooskleurig was aangedikt in buitengewoon ongunstigen zin. De lichtzijde van het Raamland wordt in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders breed uitgemeten. Het komt mij voor, dat een en ander erg overdreven is. De bezwaren, die tegen het Invalidenhuis in het midden zijn gebracht, kan ik dan ook voor het grootste gedeelte niet deelen. Ik kan mij wel aan sluiten bij hetgeen te dien aanzien is gezegd door de heeren Sijtsma en Fokker. Mijn groote bezwaar tegen het Raamland is, dat het zoo buitengewoon ver afgelegen is. Nu mag de heer Botermans zeggen: er zal in de toekomst wel gebouwd worden, maar daar ben ik toch wel bang voor, dat zulks niet geschiedt. Wanneer de heer Botermans daar terreinen kocht tegen een behoorlijken prijs van de gemeente, dan zou ik dadelijk willen aannemen, dat, dank zij de voortvarendheid

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 11