190 DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. dezulken ook te zorgen hebben. Daardoor verliest dit argument veel van zijn beteekenis, om niet te zeggen, dat het er mede weerlegd wordt. Nu erken ik, dat dit door mij voorgeslagen verschil in salaris bij gelijk werk aangenomen voor een oogenblikbij geheel gelijkwaardig werk wel door iemand een iet of wat geavan ceerd begrip of voorstel kan worden genoemd. Er wordt daarin immers, behalve dan met verdienste, ook gerekend met bijzon dere behoefte i. c. met de eischen van het gezin. Waar evenwel in de Wet, op het L. O. dit beginsel reeds ten deele is opgenomen, bij de bepaling omtrent de tegemoet koming in de huishuur toch, oordeelde ik, dat dit verschil niet onbillijk mag heeten en bovendien eenigszins zou liggen in de richting dezes tijds, terwijl het, dunkt mij, bijzonder zou wezen naar het hart van hen, die zich gaarne vooruitstrevenden bij uitnemendheid noemen. De Schoolopziener in het arrondissement Leiden, Tj. Kielstra. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Zal worden behandeld bij punt 5 der agenda. De Voorzitter. Alvorens tot de behandeling van de agenda over te gaan, wil ik den heeren mededeelen, dat ik van plan ben, aan het einde van deze vergadering de deuren te laten sluiten, om den Raad eene korte mededeeling te doen. Aan de orde is alsnu I. Benoeming van vier leden der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie log. St. No. 298). De Voorzitter. Mag ik den heeren van der Lip, Vergouwen, Fokker en de Boer verzoeken het stembureau uit te maken? A. Vacature-Meuleman: Wordt benoemd met 20 stemmen de heer Dr. J. H. P. van Kerckhotï, terwijl 3 stemmen zijn uitgebracht op den heer J. van der Yelde, 2 op den heer dr. F. A. H. Schreinemakers en 1 biljet in blanco is. B. Vacature-Carpentier Alting: Wordt benoemd met 25 stemmen de heer mr. J. H. Car- pentier Alting, terwijl 1 stem is uitgebracht op den heer Mr. Th. C, Viruly. De heer Carpentier Alting verklaart zich bereid deze be noeming aan te nemen. C. Vacature-Brouwer: Wordt benoemd met 24 stemmen de heer N. Brouwer, ter wijl 1 stem is uitgebracht op den heer Dr. L. Knappert en 1 op den heer A. Couvée P.JZn. D. Vacatur e-Per a Wordt benoemd met 24 stemmen de heer W. Pera, terwijl 1 stem is uitgebracht op den heer Sijtsma en 1 biljet in blanco is. De heer Pera verklaart zich bereid deze benoeming aan te nemen. II. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 3e klasse No. 5. (Zie Ing. St. No. 301). Wordt benoemd met 20 stemmen Mej. J. J. G. Bruintjes, terwijl 2 stemmen zijn uitgebracht op Mej. A. M. Gestman. (De heeren Roem en Briët waren inmiddels ter vergadering gekomen). III. Voorstel tot bestendiging van T. van Lohuizen in de betrekking van tijdelijk leeraar in de natuurkunde aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. No. 299). Wordt met algemeene (28) stemmen in zijne betrekking bestendigd. IV. Verzoek van Mej. H. M. Ittmann om eervol ontslag als onderwijzeres aan de school der 2e klasse voor Jongens en Meisjes aan de Heerenstraat. (Zie Ing. St. No. 300). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. Y. Voorstel: a. tot wijziging der verordening van 12 Maart 1908 (Gem.bl. No. l'l), bepalende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand aan de hoof den der scholen te verleerien en de bezoldiging van het onderwijzend personeel, gelijk deze laatstelijk gewijzigd is bij verordening van 9 Maart 1911 (Gem.bl. No. 7); b. tot opnieuw-vaststelling der gewijzigde verordening. (Zie Ing. St. No. 283). De Voorzitter. Ik stel thans het eerst aan de orde punt 5a en open hierover de algemeene beschouwingen. Bij dit punt 5a komen tevens in bespreking de verschillende amendemen ten, hoewel ik zou willen voorstellen, die amendementen bij de artikelen zelf te behandelen, omdat zij alle bepaalde arti kelen of gedeelten van artikelen betreffen. Dit lijkt mij het meest practisch. De heer Zwiers. M. d. V. In de raadsvergadering van 15 Juni j.l. deed de Wethouder van Onderwijs namens Uw College op een vraag mijnerzijds de toezegging, dat binnen niet te langen tijd voorstellen tot herziening van de salaris - regeling bij ons openbaar onderwijs den Raad zouden bereiken. Waar de moeilijkheden, aan het herzien van een dergelijke regeling verbonden, bekend mogen geacht worden aan ieder, die ook maar eenigermate met onderwijstoestanden bekend is, daar valt, dunkt mij, de diligentie te prijzen, die in deze èri door het College van Burgemeester en Wethouders èn door de adviseerende lichamen, met name de Schoolcommissie, is betracht. Ik werisch dan ook te beginnen met een woord van lof en dank aan Burgemeester en Wethouders, zoowel voor den ernst, als voor den werkelijk bekwamen spoed, waarmee zij dit dringend vraagstuk voor zich tot een oplossing hebben gebracht, en ons in staat hebben gesteld, een dreigend gevaar voor de gemeente nog tijdig af te wentelen, althans vóórdat de verkeerde werking van bestaande bepalingen zich al te zeer in blijvend nadeelige gevolgen heeft kunnen vastleggen. Bij dit inleidend woord wil ik voorloopig afzien van hetgeen in de artikelen 4 en 5 is neergelegd. Niet, omdat ik een gelijktijdige verbetering van het handwerkonderwijs niet van harte zou toejuichen, en misschien vind ik straks nog ge legenheid, ook daarover een enkel woord te zeggen. Mijn vraag van dezen zomer betrof echter meer in het bij zonder het gewone schoolonderwijs. Ik gaf toen uitdrukking aan mijn ernstige overtuiging, dat elk uitstel in deze een oogenblikkelijk gevaar meebracht, dat hier groot periculum in mora bestond. Over dit feit, M. d. V., bliiken allen, die zich tot nog toe er over uitspraken, het volkomen eens. De heer van Hamel erkende het reeds in zijn antwoord op mijn vraag; de ingekomen adressen en adviezen beamen het, ja accentueeren het zelfs. En zoowel Burgemeester en Wethouders als de Schoolcommissie aanvaarden dit feit als reden, als bestaansgrond van hun voor stellen. Wij hebben dan ook, dunkt mij, dezen gedachtengang vast te houden als Leitmotiv bij de beschouwing van de nu aanhangig gemaakte voorstellen. Op welke wijze hebben nu Burgemeester en Wethouders ge tracht, in den onhoudbaren toestand verbetering te brengen Langs drieërlei weg. Vooreerst door de salarissen van de onderwijzers in het algemeen te herzien. Ten tweede door een verhooging van de bezoldiging voor de vereischte acten voor talen en wiskunde. En ten derde door de maxima voor de hoofden van scholen te verhoogen. Ik zal niet in details treden, die beter bij de afzonderlijke artikelen ter sprake kunnen worden gebracht. Maar toch wensch ik bij de algemeene beschouwingen aan elk dezer drie punten enkele woorden te wijden. En ik doe dit thans zooveel te opgewekter, nu ik in het ingekomen schrijven van den arrondissements-schoolopziener zoovéél terugvind van het pro en het contra, dat ook mij voor den geest stond. Ik wensch dan ook den heer Kielstra van deze plaats openlijk dank te zeggen voor zijn krachtig woord, voor de beslistheid, waarmee hij hier op de bres heeft gestaan voor de belangen van het onderwijs, dat mede aan zijn zorg is toevertrouwd. Met deze bekentenis, M. d. V., sta ik feitelijk reeds midden in de critiek van de aanhangige voorstellen. Want de bezwaren van den heer Kielstra zijn, om zoo te zeggen, ook mijn be zwaren. Burgemeester en Wethouders kennen de kwaal, die be streden moet worden. En met den sub 1 genoemden weg, dien zij ons voorstellen in te slaan, bewijzen zij duidelijk, dat hun ook het middel tot verbetering duidelijk voor oogen staat. En niemand zal ontkennen, dat hun voorstel ook verbetering brengt; maar of ze afdoende mag heeten, meen ik te mogen betwijfelen. En nu bedoel ik met »afdoende" niet een ver beterde regeling eens voor altijd, of ook maar voor een lange reeks van jaren. Neen, M. d. V., ik meen, dat we ook met deze verbetering zelfs op het oogenblik nog niet geheel uit het moeras zullen komen, waarin we van lieverlede geraakt zijn. Dat bereikt men niet door een verhooging der eind- wedden met f 50 'sjaars. Zeer zeker behoort er bij al onze uitgaven duchtig rekening te worden gehouden met de ge meente-financiën, maar omgekeerd dient de gemeente-financier ook steeds rekening te houden met uitgaven, die door het gemeentebelang worden vereischt. En dat »vereischt", M. d. V., zie ik gaarne door den stenograaf flink onderstreept. Burge meester en Wethouders weten den weg tot verbetering, maai' ik kan me moeilijk voorstellen, dat één hunner zich de illusie zou hebben kunnen scheppen, dat aanneming van hun voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 2