DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. 201 der, van Hoeken, Corts, Korevaar, Bols, van der Lip, Driessen, Bosch, Pera, Briët en Aalberse. De Voorzitter. Verlangt thans nog een der leden het woord over het geamendeerde artikel? De heer Vergouwen. Nu blijft toch bestaan: »Na 20 jaar ontvangen de onderwijzers een laatste verhooging van 50. De Voorzitter. Ja zeker. Nu krijgen zoowel de dames als de heeren na 18 jaar 1050.en na 20 jaar de heeren alleen nog eene laatste verhooging van 50. Verlangt thans nog iemand hoofdelijke stemming over artikel 1 Zoo niet, dan is dit artikel, aldus geamendeerd, aangenomen. Aan de orde is art. 2, luidende: »In art. 14 wordt 100.vervangen door 150. terwijl aan het artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende: »Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onder wijzer niet meer bedragen dan 600. De Voorzitter. In dit artikel is eene kleine vergissing ingeslopen. In den laatsten regel moeten n.l. tusschen de woorden »onderwijzer" en »niet" tusschen haakjes ingevoegd worden de woorden»dezelfde onderwijzeres". Op dit artikel zijn ingediend drie amendementen. In de eerste plaats een amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer, luidende: Artikel 2 wordt gelezen: »In artikel 14 wordt »/100.—vervangen door 125. en 25.vervangen door vfo0.terwijl aan het artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende: »Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onder wijzer (dezelfde onderwijzeres) niet meer bedragen dan ƒ500. In de tweede plaats een amendement van de heeren Ver gouwen, Bosch, P. J. Mulder en van Tol, luidende: »Art. 2 wordt gelezen: »In art. 14, al. a, wordt 100.vervangen door ƒ125. terwijl aan deze alinea wordt toegevoegd: »Het totaal dezer verhoogingen mag voor denzelfden onderwijzer (dezelfde onder wijzeres) niet meer bedragen dan 500. De heeren hebben zeker bedoeld, deze toevoeging: »Het totaal dezer verhoogingen enz." te doen zijn een nieuw lid van het bestaande artikel 14; want worden deze woorden toe gevoegd aan art. 14, al. a, dan zijn zij absoluut overbodig, als vanzelf sprekend. Volgens de formuleering van de heeren Carpentier Alting en Fischer toch mogen de toelagen voor alle in art. 14 ge noemde bijakten tezamen, n.l. die voor de drie talen en wis kunde, benevens die voor teekenen, gymnastiek en handwer ken, niet hooger komen dan ƒ500.wat niet vanzelf spreekt, terwijl dit maximum volgens de formuleering van de heeren Vergouwen c.s. alleen voor de drie taaiakten en de akte wiskunde ƒ500.bedraagt, wat natuurlijk wel vanzelf spreekt, daar viermaal ƒ125.juist ƒ500.is. Dit amendement van de heeren Vergouwen c.s. valt overigens vrijwel geheel samen met dat van de heeren Carpentier Alting en Fischer, behalve dat er in dit laatste nog iets meer staat, n.l. de verandering van 25.— in ƒ50.—Het lijkt mij derhalve het beste het amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer in tweeën te splitsen, in dier voege, dat de beide quaestiesof de toelage voor bijakten voor talen en wiskunde verhoogd zal worden tot 150.zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, dan wel slechts tot f 125.naar de bedoeling der amendementen, en deze andere: of de toelage voor de handwerk-akte, overeenkomstig de bedoeling van Burgemeester en Wethouders, gehandhaafd zal blijven op 25.dan wel, zooals de heeren Carpentier Alting en Fischer voorstellen, verhoogd worden tot ƒ50.afzonderlijk aan het oordeel van den Raad worden onderworpen. Daar, na deze splitsing, het amendement van de heeren Vergouwen c.s. echter geheel samenvalt met het eerste deel van het amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer, kan het amendement van de heeren Vergouwen c.s. m.i. geacht worden te zijn vervallen, als volkomen identiek met het andere. In de derde plaats is door de heeren Vergouwen c.s. ten slotte nog een ander amendement op artikel 2 ingediend, dat echter later aan de orde kan komen en waarover ik thans derhalve maar niet verder uitweid. Wil de heer Carpentier Alting thans misschien het eerste gedeelte van zijn amendement toelichten? De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik ben bereid een enkel woord te zeggen tot toelichting van dit amendement, al is er niet veel toelichting voor noodig. Ik stel mij ook op het standpunt, waarvan Burgemeester en Wethouders uit gaan. Het is noodzakelijk, dat de verhoogingen voor de ver plichte akten talen en wiskunde, die op het oogenblik worden gegeven, worden verhoogd. Dat ligt geheel in den gedachten- gang, dien de Schoolcommissie heeft verdedigd, en ik wensch mij hoofdzakelijk te refereeren aan hetgeen door die Commis sie wordt aangevoerd. Op den voorgrond staat deze wensch, om den onderwijzers te geven wat zij verdienen, overeenkom stig hun capaciteiten en hun ijver. Daarom, omdat in verband met de overige bezoldiging een toelage van 100.onvol doende voorkomt, moeten ook de vergoedingen voor deze akten verhoogd worden. De Schoolcommissie heeft terecht aangevoerd, dat een onderwijzer, die zich bijzonder op een vak toelegt en dat toont door het behalen van een akte, zich daardoor ook meer geschikt maakt tot het geven van het onderwijs in het algemeen, zoodat reeds daardoor dit meer vruchten zal dragen, en dat daarom alleen reeds het bezit van bijacten goed moet worden gehonoreerd en beter dan tot nu toe. Tevens zal dit ten gevolge hebben vermeerdering van aanbod en voorkoming van verloop. Uit het hier gezegde zou nu natuurlijk onmiddellijk voort vloeien, hetgeen er dan ook voor de Schoolcommissie uit voortgevloeid is, dat ook toelagen zouden moeten verleend worden voor het bezit van onverplichte bijacten. M. d. V., ik zou dan ook niets liever wenschen dan getrouw aan het voorstel der Schoolcommissie, de verleening van zoodanige toelagen voor onverplichte acten voor te stellen. Ik beperk mij echter, zij het niet dan noodgedrongen, omdat de Gemeente niet meer kan doen. Burgemeester en Wethouders brengen kennelijk om dezelfde reden alleen toelagen voor de verplichte acten in aanmerking en in zoover stemt ons amendement dus met hun voorstel in. Waarom wij dan niet zoo ver gaan, als Burgemeester en Wethouders zelf voorstellen, en niet tot 150.gaan Ook om dezelfde, in de laatste plaats door mij genoemde, reden. Wij kunnen thans niet meer doen; wij wenschen geen te grooten last op de gemeente te leggen. Zooeven heeft de Gemeenteraad aangenomen, tot mijn groote vreugde, een amendement, dat de gemeente zal kosten ƒ4100. Daartegenover moet eenige compensatie staan. Ik weet die compensatie op geen andere wijze te vinden dan op de bier aangegevene. Vergis ik mij niet, is mijn berekening niet onjuist, dan zal door de verhooging voor verplichte bijacten, in afwijking van het voorstel van Burgemeester en Wethou ders van 150.tot 125.terug te brengen, gewonnen worden 3000. De Voorzitter. U neemt daar het volle bedrag. De bezui niging zou echter slechts 1500.— bedragen. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Het doet mij toch in zooverre genoegen, dat wij op deze wijze een belangrijk deel terug gevonden zullen hebben. Overigens laat ik de verdediging van dit amendement liever over aan den Wethouder van Onderwijs. Mijn doel was alleen te verklaren, waarom wij een amendement indienden, afwijkend van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer van Hamel. Ik kan mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders het amendement van den heer Carpentier Alting op dit punt wel willen overnemen. Ik voeg er evenwel dadelijk deze verklaring bij, dat ik dit niet doe zonder eenige aarzeling. Die heb ik ook in de vergadering van Burgemeester en Wethouders uitgesproken, n.l. dat aan de jongensschool 2e klasse vooral jonge flinke krachten moeten zijn, en dan zou ik eenigszins vreezen, dat het eenigen invloed zou kunnen hebben daarop, dat niet het onderwijzend personeel verkregen kan worden, dat noodig is. Evenwel kunnen wij het probeeren. De scholen 2e klasse moeten hebben jonge krachten, maar die hebben niet die anciënniteitdie hen in staat stelt van deze nieuwe salarisregeling voldoende te profiteeren. Het eenige equivalent moet dus gevonden worden in een belangrijke ver hooging van de bijacten. Mocht onverhoopt blijken, dat wij ten gevolge van deze vermindering met ƒ25.niet dat personeel krijgen kunnen, dat wij behoeven, dan behoud ik mij voorin dat opzicht te zijner tijd een partiëele regeling aanhangig te maken. Onder dat voorbehoud wil ik gaarne mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders medegaan met het amendement van de heeren Carpentier Alting en Fischer. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik sta nog op het standpunt van zooeven, voordat ik mijn motie indiende, dat met dit amendement Burgemeester en Wethouders een verkeerden weg opgaan. Wij hebben door onze nieuwe regeling en het zoo juist aangenomen amendement-Carpentier Alting en Fischer ƒ4100.meer gevoteerd. Nu komen wij tot iets, dat niet bepaald noodzakelijk is. Waarom is dit niet nood zakelijk? Omdat wij in het algemeen de salarissen hooger gemaakt hebben voor een deel, en omdat dat wil ik op den voorgrond zetten in grootere gemeenten, zelfs in Rotterdam, niet meer dan 100.voor verplichte acten be taald wordt. Nu heb ik den heer van Hamel zooeven al trachten aan te toonen, waarom het niet noodig was, maar de heer van Hamel blijft volhouden, dat men aan de 2e klasse- scholen slechts onvoldoende sollicitanten met bijacten kan krij gen. Ik wil nog eens herhalen, wat ik reeds gezegd heb, dat dit niet overeenkomt met de feiten, en waar wij het noodige niet eens kunnen doen, moeten wij dan het minder noodige niet nalaten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 13