200 DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. De heer van Bleek heeft in Rotterdam's Gemeenteraad van 9 Januari '1908 gezegd, dat hij 25 jaren hoofd van een Chris telijke school was, en dat hij in die hoedanigheid allerlei ondervinding had opgedaan omtrent de onderwijzeressen, ver geleken met de onderwijzers, en dan juichte hij het zeer toe, dat er onderscheid werd gemaakt in de salarieeringdan vergelijkt hij dit met het buitenland en haalt hij daarvan 50 a 60 plaatsen in Duitschland aan, waar de aanvangssalarissen van de onderwijzers en de onderwijzeressen niet gelijk waren. In Essen krijgen de heeren 1140 en de dames 972, in Basel de heeren 1224 en de dames ƒ840. Nu wordt hier gecon stateerd, dat het aanvangssalaris van den onderwijzer en dat van de onderwijzeres wèl gelijk zijn. Hier is eveneens bij het middelbaar onderwijs onderscheid. Een leerares in de gymnastiek krijgt een lager traktement dan een leeraar in de gymnastiek. Zooals ik straks al gezegd heb, het hoofd van de meisjesschool 1ste en 2e klasse krijgt een lager salaris ■dan haar collega aan de jongensschool. Bij het middelbaar onderwijs is het niet anders. Wanneer de Raad dezen weg van gelijke salarieering uit wil, kan hij zich er op voorbereiden, dat hij eerlang die salarissen belangrijk zal moeten verhoogen. Dat is een logische consequentie. Dat spreekt van zelf. Wanneer men het bij het lager onderwijs doet, moet men het bij het middelbaar onderwijs ook doen. Het moge bij het lager onderwijs op verschillende plaatsen zeer verschillend zijn, maar bij het middelbaar onderwijs geloof ik niet, dat er in eenige Gemeente hierin niet verschil bestaat in ons vaderland. Alleen bij de i?t?7cs-Hoogere Burgerscholen be staat gelijkheid, als er bij uitzondering eene leerares benoemd wordt, omdat deze geen dames als leeraressen kent. Bij de Gemeentelijke Hoogere Burgerscholen, in alle plaatsen in Nederland, waar zij zijn gevestigd, wordt een groot onder scheid gemaakt in bezoldiging tusschen de vrouwelijke en de mannelijke leerkrachten. Zoo is het in ons land ook steeds geweest, en ik geloof dat het wel zoo zal blijven. De heer Heeres. M. d. V. In de eerste plaats wil ik den heer van Hamel mijn dank betuigen, waar hij in mij heeft ontdekt een nieuwe kwaliteit, die ik zelf nog niet had ontdekt, n.l. dat ik »handig iets tegen hem had uitgespeeld." Ik ben dankbaar voor dat compliment aan mijn adres, maar ik zou toch wel willen vragen: maakt de heer van Hamel zich zelf niet schuldig aan dat handig uitspelen? De verdediging, die de heer van Hamel voor de vacature in de school-Koops maakt, is niet geheel juist. Op een gegeven oogenblik blijkt er groote be hoefte aan krachtig personeel. Dit krachtige personeel komt er, doch gaat weer weg en van Burgemeester en Wethouders krijgen wij nu iemand, die minder krachtig is. Ik zou graag een antwoord gehad hebben op de vraag, waarom zetten Burgemeester en Wethouders in het prae- advies: «eindelijk blijven wij bij onze meening, dat de ervaring heeft geleerd, dat de onderwijzeres nu eenmaal niet geheel op één lijn te stellen is met den onderwijzer." Wanneer ik daar een antwoord op krijg, zoo dat mij werkelijk blijkt dat dit het geval is, en dus niet meer is toe te geven, dat het een denkbeeldig iets is van Burgemeester en Wethouders, dan, M. d. V., zou het kunnen zijn, dat ik stemde tegen het amendement van den heer van der Eist. Dat is juist de kwestie. Ik kan dat verschil niet inzien en geloof, dat Burgemeester en Wethouders dat verschil niet kunnen aangeven. Is dat wel het geval, dan zou ik wellicht mijn stem uitbrengen tegen het amendement. De heer van Hamel. Ik moet den heer Heeres in zekeren zin teleurstellen, dat ik geen uitvoerig debat kan houden over dat verschil tusschen dames en heeren. Wanneer de Gemeenteraad daarnaar zou willen luisteren, zou het veel tijd kosten. Ik kan den heer Heeres vragen, of hij zoo goed wil zijn te lezen het debat van Maart 1908 en daarbij ook eens wil vergelijken hetgeen daarover toen in Rotterdam is gezegd. Ik wil den heer Heeres met een enkel woord mededee- len, daartoe gedrongen, wat daaromtrent in den Rotter- damschen Gemeenteraad is gezegd. Een der leden, de heel de Jong, heeft in den Rotterdamschen Gemeenteraad gezegd «Gelijke arbeid, gelijk loon". «Ik zou willen zeggenIs hier gelijke arbeid en zou er dan moeten zijn gelijk loon? Nu heb ik over deze zaak gesproken met een hoofdonderwijzer en ik heb mij ook van andere zijde op de hoogte gesteld en dan weet ik nu, wat dat chapiter «gelijke arbeid" betreft, dat onderwijzeressen meer ziek zijn dan onderwijzers," dat zelfde zou ik hier in Leiden ook kunnen bevestigen «en in de tweede plaats, dat aan alle scholen waar onderwijzeressen zijn en onderwijzers, dit verschil wordt gemaakt, dat een onderwijzeres altoos in kleinigheden, zonder dat zij het merkt, gespaard wordt. In de derde plaats lees ik in Het Nieuwe Schoolblad: «De arbeid in de school is vermoeiend en eischt veel lichamelijke inspanning, vooral bij de kleintjes. Menige onderwijzeres is daartegen slecht bestand. Meisjes, die niet een gezond en krachtig lichaam hebben, houden den school- arbeid niet vol en als zij aan den gang blijven, geschiedt het ten koste van haar lichaam. Men ziet het een aantal jonge meisjes, die eenige jaren in de school hebben gestaan, duide lijk aan, en men behoeft een aantal gevallen van verlof geven slechts na te gaan, om van de waarheid, dat de school - arbeid voor vele meisjes heel zwaar is, overtuigd te zijn." Dat zegt het hoofd van een school in Amsterdam." Ik heb dat alleen aangehaald, daartoe gedrongen door den heer Heeres. Die motiveering is hier wel degelijk juist, dat de onderwijzeres niet geheel gelijk staat met den onderwij zer. Dat is een feit, dat door menige autoriteit beaamd wordt. Wanneer ik naga de verloven, hier toegekend aan onderwij zers en onderwijzeressen wegens ziekte, dan springt het dui delijk in het oog dat zal ook ieder hoofd van een school verklaren dat onder de onderwijzeressen veel meer ziekten voorkomen, dat zij herhaaldelijk verlof krijgen, soms maanden achtereen. Dat duidt er toch wel degelijk op, dat zij volstrekt niet de gelijken zijn van de onderwijzers. Dat betreft natuur lijk geen gebrek aan kennis. De heer Heeres heeft mij geforceerd, dat hier mede te deelen. Ik aarzel niet te ver klaren, dat de gelijkstelling in bezoldiging van de onderwij zeressen met de onderwijzers, n.l. wat betreft het maximum, de grootste ongelijkheid zou scheppen. De heer Vergouwen. M. d. V. Mag ik nog een enkel woord zeggen, ik zal zeer kort zijn. Wanneer het waar is, wat de heer van Hamel zeide over het verschil tusschen onderwijzers en onderwijzeressen, dan kan ik niet begrijpen, dat van Burge meester en Wethouders een voorstel komt, om de heeren en dames gelijk te stellen gedurende 16 jaar en dan net precies aan het einde een ongelijkheid te scheppen. Overigens moet ik zeggen, dat de heer van Hamel wel heeft aangehaald de getuigenis van den heer van Bleek, ook een oud-schoolhoofd, en het was mij zeer aangenaam de opinie te hooren van een oud-collega maar dat heeft overigens voor mij geen bijzondere waarde. De heer Pera heeft hier in den Raad ook ongeveer hetzelfde gezegd en of het in het buitenland wat beter of wat minder goed is dan in ons land, regardeert ons voor deze gemeente absoluut niet. Ik moet dan ook zeggen, dat ik het met den heer van Bleek niet eens ben, daar deze blijkbaar een ouderwetsch standpunt inneemt. Ik heb mij altijd bevonden te midden der vooruitstrevenden in de onder wijsbeweging en dat kan een verschil in beschouwing geven. De heer Pera. M. d. V. Naar aanleiding van een uitdrukking van den heer Vergouwen wil ik even opmerken, dat, waar hij zich volstrekt niet kan begrijpen, waarom, als men nu geen verhooging van het maximum wil geven aan de onderwijze ressen, zij dan in de eerste jaren wel volkomen gelijk staan met de onderwijzers, ik antwoord: dan betreft het hunne gewone behoeften en verzorging, terwijl de laatste verhooging speciaal betrekking heeft op het gezin. Die eerste gelijkstelling spreekt dus van zelf. De Voorzitter. Als dan nu geen der leden meer hierover het woord verlangt, breng ik thans in stemming het amende ment van de heeren van der Eist,. Fokker, Ilotermans en Sijtsma. Misschien interesseert het de heeren de kosten daarvan te weten. Die verhoogingen na 18 en 20 jaren dienst tot f 1050.en f 1100.zullen de gemeente op 5150. meer te staan komen. Het amendement wordt daarop verworpen met 23 tegen 7 stemmen. Tegen stemmen de heerenFischer, Zwiers, de Boer, Korff, P. J. Mulder, van Tol, Carpentier Alting, Reimeringer, A. Mulder, van Hoeken, Hoogenboom, Corts, Korevaar, Bots, van der Lip, Driessen, Bosch, van Hamel, Pera, Roem, Briët, van Gruting en Aalherse. Vóór stemmen de heeren: Vergouwen, Heeres, Fokker, Botermans, van der Eist, Sijtsma en Kruimel. (De heeren van* Gruting en Aalberse waren inmiddels ter vergadering gekomen). De Voorzitter. Na de verwerping van dit eerste amendement breng ik thans in stemming het tweede, n.l. dat van de heeren Carpentier Alting en Fischer, waarvan dus de be doeling is, aan dames en heeren beide na 18 jaar nog eene verhooging van f 50.— te geven tot f 1050.—, en aan de heeren alleen na 20 jaren dienst nog eene verhooging tot '1100.—. Dit amendement wordt aangenomen met 17 tegen 13stemmen Vóór stemmen de heeren: Vergouwen, Heeres, Fokker, Fischer, Zwiers, de Boer, Korff, Botermans, van der Eist, Carpentier Alting, Reimeringer, Sijtsma, Kruimel, Hoogen boom, van Hamel, Roem en van Gruting. Tegen stemmen de heeren: P. J. Mulder, van Tol, A. Mul-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 12