DONDERDAG 7 DECEMBER 1911. 199 voor eigen gezin, ook menig keer bij te spijkeren en op te dokken voor familieleden. Dat maakt dus hierbij totaal geen verschil. Wij kunnen dan ook niets anders doen dan zeggen de onderwijzeres staat in het leven op zich zelf. terwijl de onderwijzer de verantwoordelijkheid voor de verzorging van een gezin draagt. Dat verschil moet men niet gering achten dat vertegenwoordigt een belangrijke som. Wil men de onder wijzeressen gelijkstellen met de onderwijzers, dan worden zij eenvoudig boven deze laatsten bevoordeeld. Ik blijf er dus bij, dat het niet meer dan billijk is, dat een onderwijzeres minder ontvangt dan een onderwijzer, daar de levensomstandigheden dat van zelf meebrengen. Nu heeft men gezegd, dat de Plaatselijke Schoolcommissie op dit punt veranderd is. Dat heeft ook mijn aandacht getrok ken, maar dat komt, naar ik meen, doordat wij nu het voor recht bezitten, om twee dames in de Commissie te hebben, en daarom kan men in dien kring tegenwoordig moeilijk iets zeggen, dat, al is het ook maar in schijn, niet geheel over eenkomt met de leus: Eer aan de dames! Voor mijn plezier heb ik de zaak in de Commissie dan ook niet ter sprake gebracht, maar alleen omdat ik het mij ten plicht rekende. Heel best is het mij niet bekomen. Ik veroorzaakte bedenkelijke gezichten en werd scherp bestreden. De heer Zwiers. M. d. V. Ik zal kort zijn, want er is door verschillende heeren al heel wat te berde gebracht, dat ik onderschrijven kan. Ik zou ook gaarne willen medewerken tot gelijkstelling van de onderwijzeressen met de onderwijzers, maar het eenige bezwaar, dat ik nog heb en dat ook door den heer Pera is genoemd, is, dat de eene categorie 5 heeft te betalen en de andere maar 1 Zoodra men ook dat verschil opheft, De heer Sijtsma. Dat kunnen wij rriet! De heer Zwiers. Kunnen Burgemeester en Wethouders of do Raad dat niet doen, dan ligt het juist in de lijn van de billijkheid, om daarvoor een correctief aan te brengen in de salarisregeling, want anders worden de onderwijzeressen bevoorrecht boven de onderwijzers. Voor een onderwijzer, die na 20 jarenl dienst zijn maximum heeft behaald, wordt het salaris nu 1100.en voor een onderwijzeres 1050.—. Dan is men gekomen op ongeveer 40-jarigen leeftijd en houdt voor de onderwijzeres de ver plichte storting op. De onderwijzer echter betaalt dan per jaar nog steeds f 55.en die f 55.bedragen meer dan het salarisverschil van f 50.Dat is het eenige motief, dat ik er voor hebanders zou ik meegaan met het voorstel-van der Eist c. s. In tegenstelling met den heer Pera ben ik niet van meening, dat de gemeente zou kunnen letten op de grootte van het gezin. Het gaat niet aan voor de eene categorie zus te doen en voor de andere zoo. Men heeft niets dan een algemeenen regel te stellen en daarnaar zijn alle ambtenaren gelijk te behandelen. Het gaat niet aan, den ambtenaar te salarieeren, al naar hij op het Rapenburg woont of in een goedkoopere wijk. Met dergelijke bijzonderheden kan de gemeente geen rekening houden.Ook niet hiermede, of het adntal kinderen groot is of niet. Al zijn zij gehuwd, zij krijgen denzelfden toeslag voor woninghuur, hetzelfde salaris. De gemeente kan niet voor elk geval een afzonderlijke regeling treffen, maar moet een algemeene regeling scheppen. Daarom verschil ik met den heer Pera, wanneer hij dat aanhaalt ten gunste van een iets hooger maximum voor de onderwijzers. Mijn eenige bezwaar is, dat de wet verbiedt de pensioensstortingen gelijk te maken. Dat bedraagt voor de onderwijzers meer dan het nu voorge stelde salarisverschil met zijn vrouwelijke collega. Ik heb anders dan u, M. d. V., de redeneering van den heer Vergouwen begrepen. U meende, dat de heer Vergou wen het had over den sprong van het aantal jaren in het voorstel van Burgemeester en Wethouders; ik meen, dat hij het had over een sprong van f50.op f 100.Dat heeft hij uitdrukkelijk gezegd; daarom interrumpeerde ik hem, hetgeen hem misschien is ontgaan, en maakte hem er attent op, dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders een derge lijke sprong niet is gemaakt. Wel bestond die in het voorstel van de Plaatselijke Schoolcommissie. Ik zal stemmen voor het voorstel van de heeren Carpentier Alting en Fischer. Dat ligt, dunkt mij, allereerst op den weg van het Gemeentebestuur. Nu verklaart u wel, M. d. V., dat het ƒ4100.meer zal kosten, maar ik geloof, dat, wanneer wij dat niet doen, wij dan over een paar jaar zien, dat de Wet houder van Onderwijs wederom aan het confereeren moet gaan met den Wethouder van Financiën, om nieuwe bepalingen te maken en nieuwe gelden te vinden, ten einde opnieuw den trek uit Leiden te doen eindigen. Ik wensch ten slotte nog één vraag te doen. Burgemeester en Wethouders hebben in artikel 1 »een wijziging voorge steld, die zij noodig achten om in artikel 13 van de veror dening van 1908 van alinea 1 tot en met 10 de volgende wijzigingen aan te brengen." Nu heeft het echter mijn aan dacht getrokken, dat er ook verder in dat artikel een salaris regeling voorkomt, die van grooten invloed kan zijn op de stabiliteit van de onderwijzers aan de scholen, die het hier geldt. Ik bedoel de bezoldiging voor de hoofdacte. Noch de Schoolcommissie, noch de adressanten, noch Burgemeester en Wethouders hebben blijkbaar gemeend, dat hierin eenige verandering moest worden gebracht. Ik kom ook niet met een voorstel, omdat ik meende en hoopte, dat door aan neming van de ruimere voorstellen, die in de amendementen zijn neergelegd, aan dit bezwaar zal worden tegemoet ge komen. Ik meen, dat dit punt voornamelijk geldt de derde klasse-scholen. De stabiliteit van het personeel, dat met een hoofdacte daar is, De Voorzitter. Mag ik er u even op attent maken, dat wij bezig zijn met de voorgestelde wijziging der verordening en dat het dus thans niet wenschelijk is daarbuiten te treden De heer Zwiers. M. d. V. Ik wilde alleen maar vragen, waarom dit punt in de voorstellen en in hun toelichting in het geheel niet voorkomt, en of Burgemeester en Wethouders niet even zouden kunnen toelichten, waarom zij geen wijzi ging daarvan in hun voorstellen hebben opgenomen. De Voorzitter. Men krijgt hier voor de hoofdakte f300. wat in bijna geene andere plaats betaald wordt. In Nijmegen b.v. kunnen de onderwijzers een maximum bereiken van f 1150.—, maar zij krijgen daar slechts 200.voor de hoofdakte, die hier dus zeer royaal betaald wordt. Laten wij daarover nu echter niet verder sprekenop deze wijze zouden wij wel aan den gang kunnen blijven; aangaande heel veel meer dingen zou dan nog wel kunnen gevraagd worden, waarom die niet in de verordening staan, maar zoo zouden wij over tal van zaken gaan spreken, waarvan geen einde is te zien. Wij hebben het thans slechts over de sala rissen op zichzelf, zonder dat er eenige toelage wegens het bezit van eene akte bijkomt. De heer Zwiers. Ik dank u voor die toelichting. Wanneer de zaak zoo staat, bèn ik door uw antwoord volkomen te vreden gesteld. De heer Fokker. M. d. V. Een enkel woord tot ondersteu ning van ons amendement en tot bestrijding van hetgeen de heer Pera heeft gezegd. Het spijt mij, dat de heer Pera er op het oogenblik niet is Het bezwaar, dat de heer Pera heeft ge noemd, zou misschien bij eenige leden gelden en daarom wil. ik er iets over zeggen. Als het waar is, dat de onderwijzeressen, als zij gelijkgesteld worden met de onderwijzers, meer in haar handen krijgen, dan deugt heel art. 1 niet, want in art. 1 staat, dat onder wijzers en onderwijzeressen na 2 jaar dienst zooveel ontvangen, na 4 jaar dienst zooveel: dat blijft voor onderwijzers en onder wijzeressen volkomen gelijk. Wanneer dat dus voor deze niet deugt ik wil dat voor den heer Pera wel even herhalen dan deugt het voor allemaal niet. En als dan wordt voor gesteld, dat onderwijzers en onderwijzeressen na 20 jaar dienst ten slotte ook evenveel krijgen, dan is het aangevoerde geen behoorlijk argument daartegen. Ik had goede hoop, dat de heer Zwiers zou doen, zooals in 1908, toen hij ook dat bezwaar opperde van die 5 en die 1 voor pensioen en ten slotte toch voor het amendement van den heer Vergouwen stemde, dat gelijkstelling van onder wijzer en onderwijzeres beoogde. Ik vertrouw dan ook, dat, waar de heeren Mulder, Reimeringer, van Gruting. de Boer en Vergouwen, hier thans aanwezig, de vorige maal een dergelijk amendement hebben gesteund, terwijl dat thans van verschil lende zijden nog steun heeft gekregen, ons amendement er dit keer wel door zal komen. De heer van Hamel. M. d. V. Eerst iets aan het adres van den heer Heeres, die heel handig heeft uitgespeeld de benoe ming, nog in deze zitting, van een onderwijzeres in plaats van een onderwijzer. Het is minder juist, om dat er, in dit ver band, bij te halen. Er waren bij den heer Koops in den regel 4 onderwijzeressen, zooals op alle volksscholen hier. Die zijn, zooals de Wet op het Lager Onderwijs aangeeft, bij voorkeur in de laagste klassen geplaatst (art. 25). Dit toont ook wel aan, welke plaats de onderwijzeres in de school inneemt. Nu was er indertijd bij den heer Koops een vacature voor een dame. Toen was het beter, in verband met de sollicitanten, om daarvoor een heer in aanmerking te doen komen, omdat de heer Koops toen behoefte had aan een flinke persoonlijk heid. Nu is die onderwijzer vertrokken en was er dus gele genheid, om weer tot het normale getal terug te keeren en een onderwijzeres te benoemen. Wat betreft de gelijkstelling van de onderwijzeressen met de onderwijzers, wil ik den heer Vergouwen opmerken, dat zijn geestverwant, de heer van Bleek, in den Raad van Rot terdam een geheel andere beschouwing heeft gegeven dan de heer Vergouwen hier in dezen Raad, omtrent de gelijkstelling van deze salarissen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 11