DONDERDAG 26 OCTOBER 1911. 161 Wat dus de gasprijzen betreft in vergelijking met andere gemeenten, komen wij dadelijk op de tweede plaats. Alleen Arnhem en Tilburg zijn ons voor, maar daar wij werkelijk niet zulke buitengewoon groote winsten behalen, geloof ik, dat wij voorzichtig moeten zijn, om hun voorbeeld te volgen. Verder kan ik nog opmerken, dat dit jaar en vorige jaren de steenkolen goedkooper zijn geworden; maar wie zegt ons, dat dit zoo blijft? Er zijn ook nog andere factoren, die er oorzaak van kunnen zijn, dat de uitgaven in de volgende jaren weer hooger worden; ik geloof dus werkelijk, dat wij een gevaarlijken stap zouden doen, indien wij thans tot verlaging van den prijs van het muntgas gingen besluiten. En als men ér in de toekomst tenslotte toch toe komt, geloof ik, dat het ook dan in elk geval nooit te verdedigen zal zijn als eene soort van progressie of degressie in belasting, maar uitsluitend als eene gift. De heer Sijtsma heeft verder met betrekking tot onzen keuringsdienst gezegd, dat wij naar de gemeenten in den omtrek moeten gaan. Ik weet niet zeker, dat zal de heer Korevaar beter wetenmaar ik geloof, dat altijd het omgekeerde het geval is geweest. Voor andere ge meenten een tak van dienst waarnemen, is als het ware eene manier van zaken-doen. Wij behoeven er niet rijk door te worden, maar wij willen er toch ook niet op ver liezen en althans de indirecte voordeelen gratis krijgen. Het zou, dunkt mij, altijd verkeerde koopmanschap zijn, wanneer wij naar die andere gemeenten toegingen. Ik geloof werkelijk, dat wij veilig kunnen afwachten, hoe de zaken loopen. Wij hebben er ook den Directeur van den keuringsdienst over ge raadpleegd, die, naar ik meen, van dezelfde opinie is. En wij behoeven zeker niet bang te zijn, dat die andere gemeenten het niet weten. Die zullen het al wel gehoord hebben of het anders nog zien uit het verslag. Ik geloof, dat het beter is te wachten, totdat zij bij ons komen, en ik geloof ook, want het is haar eigen belang dat zij bij ons zullen komen. Wanneer wij naar haar toegingen met het verzoek, of zij zich bij ons willen aansluiten, dan geloof ik, dat wij niet den goeden kant zouden opgaan, evenmin als wij ooit aan de buitengemeenten zouden vragen, of wij haar het gas voor hare verlichting mogen leveren. Wat betreft de opmerking van den heer Reimeringer over de tramquaestie, de heer Korevaar heeft die zoo volledig be antwoord, dat ik er niet verder op behoef in te gaan. Ik geloof, dat wij in dat opzicht moeten wachten op de resul taten van de exploitatie van de thans bestaande lijnen. Ik geloof dat hiermede de voornaamste bedenkingen zijn beantwoord. Verlangt thans nog iemand algemeene beschou wingen te houden Zoo nietdan sluit ik de algemeene beschouwingen en breng de motie van den heer Sijtsma in stemming. De motie van den heer Sijtsma wordt verworpen met 22 tegen 3 stemmen. Tegen stemmen de heeren: de Boer, Pera, Hoogenboom, Vergouwen, Briët, Heeres, Timp, Bosch, P. J. Mulder, van der Eist, Driessen, van Hoeken, van Gruting, van Tol, Roem, Korevaar, Bots, Reimeringer, van der Lip, Carpentier Alting, Corts en van Hamel. Vóór stemmen de heeren: Botermans, Zwiers en Sijtsma. De Voorzitter. Thans komen allereerst in behandeling de Uitgaven. De volgnrs. 64 tot en met 66 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 67, luidende: vJaanvedde van den Ontvanger3800. De Voorzitter. Hierbij komt aan de orde het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om Gedeputeerde Staten van deze provincie in overweging te geven, de jaarwedde van den gemeente-ontvanger met ingang van 1 Januari 1912 nader vast te stellen op ƒ4000.—. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou ook die verhooging, wat den persoon aangaat, gaarne willen toekennen. Maar waar ik zie, dat het salaris reeds ƒ3800.— bedraagt en wij telkens zoo straks ook weer, M. d. V. van u hooren, dat wij zoo zuinig moeten wezen, daar zou ik daartoe niet willen besluiten. Ik meen ook nog, dat de gemeente-ontvanger tot een van die ambtenaren behoort, die ten opzichte van de pensioens bijdrage in gelukkiger conditie verkeeren dan het gros van de ambtenaren. Vergis ik mij daarin niet en als ik mij vergis, dan zult u, M. d. V., dat straks wel zeggen dan draagt de gemeente-ontvanger voor zijn pensioen 1% bij, terwijl anderen 21% moeten bijdragen, een voorsprong dien hij gedurende een reeks van jaren heeft gehad. Zooals ik zei, waar een salaris van ƒ3800.— een tamelijk hoog salaris is, daar kan ik, M. d. V., tot mijn leedwezen niet meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. U spreekt daar over zuinigheid, maar dan moet ik toch even opmerken, dat dit voorstel uit den boezem van den Raad zelf is gekomen, omdat men vond, dat de heer Kokxhoorn een voortreffelijk ambtenaar is, die de zaken der gemeente op zeldzaam goede wijze behartigt. Aangezien Burgemeester en Wethouders het hiermede eens waren en de gedachte van den Raad toejuichten, hebben zij toen een desbetreffend voorstel gedaan. Het traktement op zichzelf is met hoog; verscheiden gemeenten geven meer, terwijl men ook niet moet vergeten, dat een ontvanger een niet gering bedrag moet afstaan voor zijne borgstelling; dat bedraagt vvel honderden guldens en zooiets is bij andere ambtenaren niet het geval. De heer van der Elst. M. d. V. Ik zou heel gaarne met het voorstel willen meegaan, doch ik geloof, dat met het oog op de omstandigheden, waarvoor wij binnenkort kunnen komen te slaan, aanneming niet gewenscht is. Het spijt mij, dat ik mij tegen het voorstel moet verklaren, omdat de heer Kokxhoorn mij bekend is als een buitengewoon geschikt en knap ambtenaar, wiens bekwaamheden boven mijn lof verheven zijn. Toch meen ik, dat het op het oogenblik niet het goede moment is, om voorstellen aan te nemen tot verhooging van traktement, omdat men wel weet, waar men begint, maar niet weet, waar men eindigt. Wij zullen in den loop van den winter, in verband met de slechte tijden, nog wel meerdere aanvragen krijgen van ambtenaren en het lijkt mij beter, dat wij dan geheel vrij zijn in ons oordeel, zoodat het mij gewenscht voorkomt, dit voorstel thans niet aan te nemen. Ik zal dan ook tegenstemmen. De Voorzitter. Ik moet den heer van der Eist opmer ken, dat het hier een ander geval geldt. De heer Kokxhoorn is een ambtenaar, die al sedert vele jaren de gemeente heeft gediend en nog volgens de oude wijze van salarieering een vast traktement heeft. Nu is uit den boezem van den Raad de vraag gekomen, of er geen termen aanwezig zijn, om dat traktement te verhoogen. Daarop hebben wij geantwoord, dat er volgens onze meening wel degelijk aanleiding toe bestaat. Het geldt hier dus slechts eene persoonlijke toelage, welke geheel buiten de door den heer van der Eist aangehaalde mogelijke aanvragen in verband met de duurte omgaat. De heer Pera. M.d. V. Ik durf zeggen, dat ik jaren lang de gelegenheid gehad heb, om onzen gemeente-ontvanger meer in de bijzonderheden van zijn werk gade te slaan en kennis met hem te maken. Wanneer ik nu stemmen zal vóór het voorstel, dat door Burgemeester en Wethouders gedaan is, dan wil ik zeggen, dat ik dat doe, omdat ik den ontvanger heb leeren kennen als een uitnemend, bekwaam man, geheel berekend voor zijne taak, die door zijne capaciteiten de ge meente tal van voordeelen bezorgt, die we van iemand met eenigszins mindere bekwaamheden niet hadden te wachten. Dus wanneer ik stem voor de verhooging, dan is dat om zijn bijzondere bekwaamheden, die maken, dat hij in den letterlijken zin des woords het verdient. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. om Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland in overweging te geven, de jaar wedde van den gemeente-ontvanger met ingang van 1 Januari 1912 nader vast te stellen op 4000.—, wordt in stemming gebracht en aangenomen met 22 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren: de Boer, Pera, Hoogenboom, Ver gouwen, Briët, Heeres, Timp, Bosch, P. J. Mulder, Driessen, van Hoeken, van Gruting, Roem, Korevaar, Bots, Botermans, Reimeringer, Zwiers, van der Lip, Carpentier Alting, Corts en van Hamel. Tegen stemmen de heeren van der Eist, van Tol en Sijtsma. Volgn. 67, in dezen zin gewijzigd, wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 68 tot en met 79 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 80, luidende: y>Kosten van ^aan plakken en omroepen825. De heer Roem. M. d. V. Mag ik bij dit volgnummer even iets vragen Dat woord »omroepen", is dat onvermijdelijk? Is dat een uitvloeisel van een of andere wettelijke bepaling? Moet dat er blijven staan? De Voorzitter. Dat is een provinciaal voorschrift, maar eene antiquiteit. De heer Roem. Dank u, M. d. V. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 80 zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 7