164 DONDERDAG 26 OCTOBER 1911. aan den Raad en dan kan de Raad daarna altijd nog zijn meening zeggen. Het heeft geen zin, er nu al over te gaan stemmen. De stemming wordt bovendien, naar ik vrees, onzuiver. Als de motie verworpen wordt, dan zal men toch daaruit niet de conclusie mogen trekken, dat de meerderheid van den Raad de boomen niet terug wenscht, want het kan best zijn, dat er leden van den Raad zijn, die de boomen wel wen- sehen, doch het niet gewenscht vinden, thans, nu de Marktcom- missie nog niet gehoord is, voor de motie te stemmen. Het is dus, naar mijne meening, in het belang van de boomen zelf, op het oogenblik nog geen beslissing te nemen. De heer van der Elst. M. d. V. Dan wil ik mijne motie wel intrekken, maar ik wil er toch bijvoegen, dat ik den ge- heelen loop van zaken in deze kwestie toch zeer vreemd vind. Het is al gezegdhet heeft er nu heel veel van, dat de Markt- commissie beslist, of er boomen zullen zijn of niet. Wanneer de Marktcoinmissie zegt: »Wij ontraden die boomen daar te zetten", wat moet dan de Raad doen Dan kan de Raad feitelijk niets anders doen dan zich bij dat advies neerleggen. Ik heb juist gezegd, dat het schoonheidsbelang gaat boven de bezwaren van de Marktcommissie. Maar, M. d. V., wij hebben er lang genoeg over gepraat en ik zal nu maar af wachten. Ik trek mijne motie in. De Voorzitter. Dan kan ik u toezeggen, dat wij de zaak rijpelijk zullen overwegen en bij de Marktcommissie zullen brengen, om er haar advies over te vragen. Indien mogelijk, zullen wij aan uw wensch voldoen. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 427, verhoogd met f 350.zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 128 toten met 135 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 136, luidende: s>Kosten van het verstrekken van en aanleg voor duinwater f H336. De heer Roem. M. d. V. Ik wilde over dien sproeiwagen nog eene kleinigheid zeggen. Over dien sproeiwagen hebben wij het een en ander gezegd en bij de vorige begrooting hebben wij er onze goedkeuring niet aan gegeven. Ik ben er nog niet voor, maar ik zal geen stemming vragen. In de memorie van antwoord op het algemeen verslag van het ver handelde in de secties wordt erkend wat ik gezegd heb, n.l.: Wanneer men met succes in Leiden wil sproeien, dan zou men 6 a 7 sproeiwagens moeten gebruiken." Ik blijf dus beweren, dat men door dien eenen sproeiwagen niet het minste succes zal hebben, een zeer gering ten minste. Als men 's morgens sproeit en men herhaalt dat niet om de drie of vier uur, heeft de morgen-sproeiing niet het minste succes, want in korten tijd is het water weer opgedroogd. Ik voorspel daarom, dat de klachten omtrent stuiven niet zullen ophouden, wanneer er des zomers niet 5 of 6 sproeiwagens in de ge meente Leiden werken. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 136 zonder hoof delijke stemming aangenomen. De volgnrs. 137 en 138 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is volgn. 139, luidende: y>Uitgaven voor de Bank van Leeningf 1115.—."' De Voorzitter. Hierbij komt tevens aan de orde de be grooting van de Bank van Leening. Deze begrooting wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Vo.lgn. 139 wordt daarop eveneens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is volgn. 140, luidende: Uitgaven voor het krankzinnigengesticht y>EndegeesV\ het idiotengesticht Voor geest" en het sanatorium y>Rhijngeest" f 151. De Voorzitter. Hierbij komt tevens aan de orde de be grooting van y>Endegeest'\ Voorgeesten RhijngeesC Deze begrooting wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 140 wordt daarop eveneens zonder beraadslagingen zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 141, luidende: Jaarwedden der onderwijzersf 242352. bij de Memorie van Antwoord verhoogd met f 216.—. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil alleen eene vraag doen. Wij hebben onlangs een paar adressen ontvangen in zake salarisregeling der onderwijzers en de Wethouder van Onder wijs heeft toen gezegd, geloof ik, dat men met deze regeling bezig was. Ik meen, dat die zeer noodzakelijk is, omdat wij hoe langer hoe minder sollicitanten krijgen. Ik zou alleen willen vragen: Hoe ver is men er op dit oogenblik mee ge vorderd? Wordt er eenige haast mee gemaakt? De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan zeggen, dat Burge meester en Wethouders er nog mede bezig zijn. En het is wel iets opgeschoten. Men zal hopen Burgemeester en Wethouders spoedig de resultaten van dat onderzoek in een voorstel belichaamd kunnen zien. De beraadslaging wordt gesloten en volgn. 141, verhoogd met f 216.zonder hoofdelijke stemming-aangenomen. Volgn. 142, volgn. 143, verminderd met f 80.de volgnrs. 144 tot en met 146, volgn. 147, verminderd met f 120'?.—, en de volgnrs. 148 tot en met 150 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is volgn. 151, luidende: Kosten van het plaatselijk schooltoezichtf 200. De Voorzitter. Hierbij komt tevens aan de orde de be grooting van de Plaatselijke Schoolcommissie. Deze begrooting wordt zonder beraadslaging en zonder hoof delijke stemming goedgekeurd. Volgn. 151 wordt daarop eveneens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 152 tot en met 156 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgn. 157, luidende: »Kosten van het geneeskundig toezicht op de openbare en bijzondere scholenf 1200.—." De heer van der Elst. M. d. V. Wanneer men nagaat, wat eenige jaren geleden in dezen Raad is gezegd over de schoolartsen, dan is het wel merkwaardig te constateeren, dat dit instituut zooveel instemming heeft gevonden en men algemeen zoo tevreden is over de werking ervan. In 1899 is men reeds begonnen de aandacht erop te vestigen, doch het heeft 6 jaar geduurd, voordat Burgemeester en Wet houders met een verordening zijn gekomen; daarna heeft de Raad nog een half jaar noodig gehad, om de verordening van stapel te laten loopen. Ik meen thans wel te mogen zeggen, dat wij met vreugde kunnen constateeren, dat er wel geen enkel raadslid meer zal zijn, dat nu nog bezwaar heeft tegen het instituut van de schoolartsen. Toch meen ik, dat de in stelling nog nuttiger zou kunnen werken dan ze doet, het geen blijkt uit de gestelde vragen en uit de antwoorden, die Burgemeester en Wethouders op die vragen hebben gegeven. Volgens mij zijn er twee bezwaren tegen de tegenwoordige regeling en wel in de eerste plaats, dat het onderzoek te beperkt is, en in de tweede plaats, dat het onderzoek dikwijls zonder eenig resultaat blijft, zooals bijv. met het onderzoek van het gebit van de schoolkinderen het geval is; ook met de ruggegraats-verkrommingen is dat het geval. In andere plaatsen, zooals in Den Haag en Groningen, heeft een veel uitgebreider onderzoek plaats. In Duitschland heeft men het groote belang van een goed gebit voor kinderen al lang in gezien en in meer dan 46 steden een geregeld onderzoek van gemeentewege ingesteld, terwijl in Berlijn een centrale ver- eeniging is opgericht, die ten doel heeft, propaganda te maken voor de verzorging van het gebit der schoolkinderen. Dat het onderzoek hier dikwijls heel weinig resultaat heeft, blijkt o. a. hieruit, dat het kan voorkomen, dat de ouders, die bericht krijgen dat hun kind ruggegraats- verkromming heeft, daaraan geen gevolg wenschen te geven, waardoor het heele onderzoek al heel weinig resultaat heeft, zonder eenig effect blijft. Ik meen dus te mogen zeggen, dat wij wel dank baar zijn, maar niet voldaan, en dat wij met dit instituut nog verder moeten gaan. M. i. is thans de tijd gekomen, om over te gaan tot uitbreiding en reorganisatie van deze instelling in dien zin, dat men hier krijgt een bezoldigden beroeps schoolarts, die de geheele zaak voor zijn rekening neemt en die niet anders dan consultatieve praktijk uitoefent, zoodat hij geheel onafhankelijk staat tegenover de huisdokters en met meer klem tegenover de ouders kan optreden. Het is hier natuurlijk niet het oogenblik, om daar verder op in te gaan. Ik heb het alleen als een wensch te kennen gegeven en ik hoop, dat binnenkort op een of andere manier zal blijken, welke meening de Raad daaromtrent is toegedaan, hetgeen uit een of ander voorstel tot reorganisatie duidelijk zou kunnen worden. De Voorzitter. Uwe bedoeling is dus alleen een wensch van u te kennen te geven? Een verder effect heeft het der halve thans niet. De heer van der Elst. Ik doe thans geen voorstel, M. d. V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 10