153
N°. 276. Leiden, 2 November 1911.
Bij raadsbesluit van 23 Decemher 1876 is aan de beeren
van der Vliet en Bosch Reitz concessie verleend voor het maken,
aanleggen en exploiteeren van eene waterleiding van de duinen
nabij Katwijk tot en in de gemeente Leiden.
Die concessie is met toestemming van den Raad, verleend
bij besluit van 8 Maait 1877, overgedragen aan de naam-
looze vennootschap de Leidsche Duinwater Maatschappij,
waarvan het maatschappelijk kapitaal bedraagt 450.000.
Volgens art. 21 van de voorwaarden, waaronder de con
cessie bij gemeld besluit is verleend, moet de zuivere winst,
boven de vijf percent van het genoemde maatschappelijk
kapitaal te maken, gelijkelijk tusschen de concessionarisse
en de gemeente worden verdeeld, terwijl tot zekerheid van
de naleving van dat voorschrift in dat artikel mede is bepaald
dat de jaarlijksche rekening en balans, om te worden vast
gesteld, onze goedkeuring behoeft.
In den loop der jaren heeft de toepassing van die bepalingen
verscheidene malen tot moeilijkheden met de Leidsche Duin
water Maatschappij aanleiding gegeven.
Voor een hoogst belangrijk deel mocht de commissaris, die
volgens art. 16 van gemelde voorwaarden door den Raad wordt
benoemd en toezicht houdt, dat de concessionarisse voldoet
aan hare verplichtingen, er in slagen, om die moeilijkheden
tot eene voor de gemeente bevredigende oplossing te brengen.
Enkele malen waren wij echter genoodzaakt onze goed
keuring aan de jaarlijksche rekening en balans te onthouden
en werd die eerst verleend, nadat die stukken de door ons
verlangde wijzigingen hadden ondergaan.
Nu is echter omtrent de jaarlijksche rekening en balans
over 1909 een moeilijkheid gerezen, die wij niet vermogen in
der minne tot oplossing te brengen.
In dat jaar zijn door de Duinwater Maatschappij te Katwijk
drie woningen gebouwd ter vervanging van twee bouwvallige
woningen, welke in 1877 door haar waren aangekocht.
De kosten van dien bouw hebben bedragen 10078.08.
De Maatschappij heeft voor 1/3 van dat bedrag of 3359.36
gedebiteerd de rekening van de uitbreidingswerken, een
onderdeel van de eigendommenrekenihg en voor 2/3 van dat
bedrag of ƒ6718.72 gedebiteerd de exploitatie-rekening onder
het hoofd «onderhoud gebouwen".
Tegen de boeking van 1/3 op de uitbreidingswerken hebben
wij geen bezwaar, maar omdat wij van oordeel zijn, dat de
waarde van de eigendommen van de maatschappij is ver
meerderd met 6718.72 door twee woningen te bouwen in
de plaats van de twee bovenvermelde bouwvallige woningen,
zijn wij mede van oordeel, dat de kosten van het bouwen
van die woningen ten bedrage van 6718.72 in het debet,
van de eigendornmenrekening moeten worden geboekt. De
maatschappij is echterniet genegen hare boeking in dien
zin te wijzigen.
Wij vermeenen, dat het belang van de gemeente vordert,
dat dit geschil inet inachtneming van het bepaalde in art. 27
van opgemelde voorwaarden worde beslist.
Immers zullen ook in de toekomst vernieuwingen plaats
hebben, en wel naar het oordeel van den commissaris der
gemeente tot belangrijke bedragen.
Is van het berusten in de wijze, waarop gemelde uitgave
van 6718.72 door de maatschappij is geboekt, het gevolg,
dat de gemeente voor winstaandeel over 1909 de helft van
dat bedrag of 3359.36 minder ontvangt, dan haar naar ons
oordeel toekomt, van het in de toekomst berusten in soort
gelijke boekingenzullen de voor de gemeente nadeelige
gevolgen hoogst belangrijk zijn.
Volgens art. 27 der voorwaarden, waaronder de concessie
is verleend, moeten alle geschillen uit deze concessie voort
spruitende in hoogste ressort worden beslist door drie scheids
lieden, van welke wij een, de concessionarisse een en de
kantonrechter in het kanton Leiden den derde benoemen.
Mocht de Duinwater Maatschappij weigeren of nalaten om
één scheidsman te benoemen, dan moeten de scheidsmannen
volgens art. 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts
vordering worden benoemd door den rechter, welke bevoegd
zoude zijn geweest van het geschil kennis te nemen, indien
niet was overeengekomen, dat het geschil door scheidslieden
zoude worden beslist, dat is door de arrondissements-rechtbank
te 's Gravenhage.
Ten einde Uwe Vergadering in staat te stellen zich een
oordeel over het, geschil te vormen, hebben wij Prof. Mr.
A. C. Visser van Yzendoorn verzocht een advies uit te brengen,
hetwelk ter lezing is neergelegd.
Wij stellen U mitsdien voor het navolgende besluit te
nemen
De Raad der gemeente Leiden
Gezien het betrekkelijk voorstel van Burgemeester en Wet
houders;
Gelet op art. 194h der gemeentewet;
Overwegende
dat de Leidsche Duinwater Maatschappij in 1909 te Katwijk
drie woningen heeft gebouwd ter vervanging van twee bouw
vallige woningen, welke in 1877 door haar waren aangekocht
dat de kosten van dien bouw hebben bedragen 10078.08
dat de maatschappij voor 1/3 van dat bedrag of 3359.36
heeft gedebiteerd de rekening van de uitbreidingswerken,
zijnde een onderdeel van de eigendornmenrekening, en voor
2/3 van dat bedrag of 6718.72 heeft gedebiteerd de exploitatie
rekening onder het hoofd «onderhoud gebouwen";
dat in de op die boeking steunende rekening en balans
over 1909, welke aan Burgemeester en Wethouders ter goed
keuring is aangeboden, het bedrag van de over 1909 behaalde
winst welke moet worden verdeeld met inachtneming van
het bepaalde in art. 21 van de voorwaarden, waaronder de
maatschappij concessie heeft behoudens het voor bedrijfs
belasting te reserveeren bedrag, door de maatschappij is gesteld
op 109398.91
dat Burgemeester en Wethouders, goedkeurende, dat de
kosten van het bouwen van een der woningen ten bedrage
van 3359.36 zijn geboekt op de rekening van de uitbreidings
werken, van oordeel zijn, dat de waarde van de eigendommen
van de maatschappij is vermeerderd met ƒ6718.72 door tivee
woningen te bouwen in de plaats van de tv>ee bovenvermelde
bouwvallige woningen, dat de kosten van het bouwen van
die woningen ten bedrage van ƒ6718.72 in het debet van de
eigendornmenrekening moeten worden geboekt, althans ter zake
van dat bouwen de eigendornmenrekening moet worden
gedebiteerd met het bedrag, waarmede de waarde der eigen
dommen daardoor is vermeerderd, en slechts het verschil
tusschen dat bedrag en ƒ6718.72 in het debet der exploitatie
rekening mag worden geboekt en derhalve het bedrag van
voormelde winst moet worden verhoogd met ƒ6718.72, althans
met het bedrag, waarmede de waarde der eigendommen door
het bouwen van de twee woningen is vermeerderd.
Besluit:
1". dit geschil te doen beslissen met inachtneming van het
bepaalde in art. 27 der voorwaarden, waaronder bij raads
besluit van 23 December 1876 de concessie is verleend, welke
de maatschappij heeft;
2°. des vereischt de rechtsvordering in te stellen bedoeld
in art. 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 277. Leiden, 3 November 1911.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te
geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van den
heer J. Rijkse, om ontslag uit zijne betrekking van onder
wijzer met verplichte hoofdakte aan de openbare Jongens
school 2e klasse alhier, en hem dat ontslag eervol te verleenen
met ingang van 1 Februari 1912.
Het ter zake door het Hoofd der betrokken school uitge
brachte bericht, ligt in de Leeskamer ter inzage.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 28 October 1911.
Ondergeteekende, J. Rijkse, onderwijzer aan de 2e klasse
Jongensschool, verzoekt bij dezen eervol ontslag uit deze be
trekking met ingang van 1 Februari 1912, wegens zijne be
noeming tot onderwijzer te Amsterdam.
't Welk doende
J. Rijkse.
Hooigracht 86, Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
N°. 278. Leiden, 3 November 1911.
Op 31 December a. s. eindigt de huur van het pakhuis
gelegen in de Nieuwsteeg, achter het perceel no 10, laatstelijk
krachtens raadsbesluit van 6 December 1906 voor den tijd
van vijf jaren verhuurd aan de firma Burgersdijk en Nier
mans alhier voor 175 per jaar.
Aangezien de huurster het verlangen heeft te kennen ge
geven het pakhuis opnieuw voor den tijd van vijf jaren in te
huren, waartegen onzerzijds geen bezwaar bestaat, geven
wij U in overweging te besluiten het pakhuis gelegen in de
Nieuwsteeg achter het perceel no. 10, weder voor den tijd
van vijf jaren, ingaande 1 Januari 1912, te verhuren aan de