-149 paalde maatregelen ter wering van verspreiding van besmet telijke ziekten door panden. Hier worden bij overtreding ernstiger belangen bedreigd en is de controle minder gemak kelijk, op welken grond Uwe Commissie zich dan ook ge rechtigd acht, ook bepalingen uit kracht van litt. f van art. 37 in haar voorstel op te nemen. De voorbereiding van de beide onderwerpen, genoemd sub a en b, behooren dus naar hare meening aan het College van Burgemeester en Wethouders te worden overgelaten. De bepalingen der voorgestelde verordening zelve vereischen weinig toelichting. Bij de bepaling van het maximum van de rente, die door particuliere pandhuizen kan gevraagd worden, is rekening gehouden met de ervaring, opgedaan door de Maatschappij tot oprichting en exploitatie van credietinstellingen tegen den woeker, welke in Den Haag zelf een pandhuis exploiteert en haar bedrijf kan uitoefenen met uitkeering van een klein dividend; dit maximum wordt ook door de Nationale Ver- eeniging tot bestrijding van den woeker goedgekeurd. Als openings- en sluitingsuren worden voorgesteld dezelfde uren, die onlangs zijn vastgesteld voor de opnieuw geregle menteerde Gemeentelijke Bank van Leening De absolute verbodsbepalingen betreffende het uitoefenen van bepaalde beroepen en bedrijven, alsmede die, waarvan door Burgemeester en Wethouders dispensatie kan worden verleend, hebben ten doel, zooveel mogelijk te waken tegen de nadeelen, die uit hygiënisch, economisch en moreel oogpunt van pandhuizen te duchten zijn. Hygiënische belangen zijn uit den aard der zaak ook be trokken bij de maatregelen, voorgeschreven uit kracht van art. 37, litt. f, der Pandhuiswet. Uwe Commissie geeft U in overweging, thans tot vast stelling van bijgaande concept-verordening over te gaan De Commissie voor de Strafverordeningen. Aan den Gemeenteraad. VERORDENING, houdende voorschriften ingevolge art. 37, litt. c, d, e en f, der Pandhuiswet 1910 (Stb. 321). Art. 1. Het maximum van hetgeen, overigens met inachtneming van het bij art. 35 der Pandhuiswet 1910 (Stb. 321) bepaalde, door particuliere banken van leening van hunne pandgevers mag gevorderd worden, bedraagt: 2% van de beleensom bij beleening uiterlijk gedurende eene week, 3% bij beleening langer dan eene week, doch korter dan veertien dagen, 4 bij beleening langer dan veertien dagen, doch korter dan eene maand, en 3 voor elke volle maand of gedeelte daar- van, dat de beleening langer duurt dan eene maand. Art. 2. Onverminderd het bij art. 26 der Pandhuiswet 1910 (Stb. 321) bepaalde, moeten particuliere banken van leening gesloten zijn van 8 uur des namiddags tot 9 uur des voormiddags. Op werkdagen, onmiddellijk voorafgaande aan Zondagen of algemeen erkende Christelijke feestdagen, mogen zij echter geopend blijven tot 9 uur des namiddags, terwijl zij op werkdagen, onmiddellijk op Zondagen of algemeen erkende Christelijke feestdagen volgende, reeds te 8 uur des voor middags geopend mogen worden. Art. 3. Het is verboden, in de localiteiten of in het perceel, waarin eene particuliere bank van leening gehouden wordt: 1°. het bedrijf uit te oefenen van geldleener of voorschot gever anders dan op onderpand, daarin eenigerlei anderen vorm van geldhandel te drijven, of aan derden gelegenheid te geven tot spelen, tot het plegen van ontucht of tot het bij wonen van openbare vermakelijkheden; 2°. tenzij aan huisgenooten of genoodigden gelegenheid te geven tot het gebruiken van eet- of drink-waren of tot nachtverblijf. Art. 4. Het is verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders, in de localiteiten of in het perceel, waarin eene particuliere bank van leening gehouden wordt, handel te drijven in goud, zilver, edelgesteenten, luxe-artikelen, meubelen, huishoudelijke benoodigdheden, kleederen, rijwielen of eet- of drink-waren. Art. 5. Door den houder van eene particuliere bank van leening mogen geene zaken in pand worden genomen, waarvan hij weet of redelijkerwijze kan weten of vermoeden, dat zij af komstig zijn uit woningen of inrichtingen, waarin lijders aan eene der besmettelijke ziekten, genoemd in art. 4 der wet van 4 December 1872 (Stb. 134), zich bevinden of in den regel verpleegd worden. Art. 6. De houder van eene particuliere bank van leening moet zijne inrichting gesloten houden, zoolang in het perceel, waarin deze is gevestigd, een lijder aan eene der besmettelijke ziekten, genoemd in art. 1 der wet van 4 December 1872 (Stb. 134), verblijf houdt, en mag haar niet weder openen, voordat ontsmetting heelt plaats gehad. Art. 7. De .houder van eene particuliere bank van leening moet zorg dragen, dat tenminste eenmaal per jaar de wanden, de plafonds en het houtwerk van de localiteiten, waar de panden aangenomen, en van die, waarin zij geborgen worden, grondig worden schoongemaakt. Art. 8. De houder van eene particuliere b ank van leening is voorts verplicht zorg te dragen, dat de vloeren in de in liet vorig artikel bedoelde localiteiten tenminste eenmaal per week worden gedweild met eene oplossing van drie deelen creoline op honderd deelen water. Art. 9. De houder van eene particuliere bank van leening is ver plicht onmiddellijk gevolg te geven aan alle verdere voor schriften, door Burgemeester en Wethouders in het belang van de reinheid in de localiteiten te geven. Art. 10. Onverminderd de straf, bij de artt. 50 en 51 der Pand huiswet 1910 (Stb. 321) bedreigd tegen overtreding van de artt. 1, 2, 3 en 4 dezer verordening, wordt overtreding van een der artt. 5, 6, 7, 8 en 9 gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. N°. 274. Leiden, 31 October 1911. Naar de Oommissie voor de Strafverordeningen mededeelt, acht zij het niet mogelijkdat op overtreding van eene ver ordening, vast te stellen op grond van art. 37, litt. a, der Pandhuiswet 1910 (Stbl. 321), straf wordt gesteld, en acht zij eene strafbedreiging niet noodig tegen overtreding van eene verordening ingevolge art. 37, litt. b, dier wet. Aangezien ons College zich aansluit bij het gevoelen van de Commissie voor de Strafverordeningen, dat het wenschelijk is, van de door de Pandhuiswet aan de gemeente toegekende bevoegdheid tot regeling van enkele speciale onderwerpen gebruik te maken ook ten aanzien van de letters a en b van het eerste lid van genoemd art 37, geven wij Uwe Verga dering in overweging, behalve tot vaststelling van de door de Commissie voor de Strafverordeningen hierboven voorge stelde concept- verordeningen, ook te besluiten tot vaststelling van de beide volgende verordeningen, op grond van de letters a en b. De eischen, waaraan, naar wij U voorstellen, de localiteiten eener particuliere bank van leening moeten voldoen, alvorens de toelating kan worden verleend, zijn grootendeels in over eenstemming met de voorschriften, die door de Nationale Ver- eeniging tot Bestrijding van den Woeker blijkens hare model verordening wenschelijk worden geoordeeld. Voorzoover dit noo dig was, zijn deze voorschriften aangepast aan Leidsche toestan den en aan de bepalingen van de verordening van 12 October 1905 (Gembl. No. 25) op het bouwen en sloopen. Zooals de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting bedoeld heeft, is bij het ontwerpen van deze verordening rekening gehouden met overwegingen van veiligheid en hygiëne, terwijl in het belang van de beleeners en van de panden gewaakt is tegen te kleine of te ongunstig gelegen pandhuizen. Eenige voor schriften, die noodeloos kwellend waren, werden voorzoover mogelijk verzacht, terwijl eenige andere in het belang van de hygiëne en in het belang der door de Rijkswet zelve voorgeschreven controle eraan werden toegevoegd. Ons College heeft zich hierbij op het standpunt gesteld, dat de wet niet bedoelt de particuliere banken van leening onmo gelijk te maken; krachtens de in art. 14 van de eerste con cept-verordening aan ons College toegekende dispensatie bevoegdheid kunnen dan ook de eischen voor de thans in onze gemeente gevestigde pandhuizen, voorzooveel dit, zonder de strekking der wet te miskennen, mogelijk is, door ons binnen de in dat artikel getrokken grenzen minder streng gemaakt worden. De tweede verordening dient tot vaststelling van een register,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 5