140 DONDERDAG 5 OCTOBER 1911. plaatsvervanging als salaris door de gemeente moet worden uitbetaald." Wij mogen dus krachtens de verordening geen ander verlof geven dan met behoud van het salaris, voorzoover dit niet voor de plaatsvervanging noodig is. De heer Carpentier Alting. M. d. Y. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik in art. \ld dat mij bekend was niet die dwingende opvatting kan lezen. Het komt mij voor, dat art. 17d geen verplichting tot uitkeering van bezoldiging kan opleggen in een geval, waarin de belanghebbende verklaard heeft daarvan afstand te doen. Waar de belanghebbende partij in casu te kennen geeft, dat zij geen aanspraak maakt op salaris, spreekt het dus m.i. vanzelf, dat wij art. 17d niet behoeven toe te passen. De Voorzitter. De verordening, die door den Raad is vast gesteld en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd, zegt toch uitdrukkelijkwordt aan een onderwijzer verlof verleend buiten de gevallen van ziekte of militieplicht, dan geschiedt dit onder deze conditie. Van dezen regel kunnen wij niet afwijken. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik zou zeggen tenzij de belanghebbende van het ontvangen van bezoldiging afziet. Tegen het sluiten van een contract zou ik, evenals u, bezwaar maken, maar wanneer van meet af aan bepaald wordt: gij krijgt niets, in overeenstemming met uw eigen verzoek, dan is dat iets geheel anders. De Voorzitter. Ik blijf bij mijne opinie, dat wij het verlof niet anders kunnen verleenen dan volgens de bepalingen van de ver ordening. Het is natuurlijk zeer goed mogelijk, dat de heer Martin het geld later weer aan de gemeente teruggeeft, maar wij kunnen toch geen verlof gaan verleenen in de hoop, dat hij het hem toekomende bij wijze van geschenk zal teruggeven, aangezien niemand hem daartoe kan dwingen. Als ons College den heer Martin een jaar verlof geeft, heeft hij ten volle recht op dat geld, en dat recht kunnen wij hem onmogelijk door een besluit ontnemen. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik ben door uwe argu menten niet overtuigd, maar ik dank u voor uwe toelichting. De heer Briët. M. d. V. Ik moet erkennen, dat ik, toen ik in de vorige vergadering mijn voorstel deed, niet gedacht heb aan art. 17 d van de verordening, maar ik wil tevens constateeren, dat de WTethouder van Onderwijs er evenmin aan gedacht heeft, want diens meening was, dat een negende onderwijzer zou kunnen worden aangesteld; in dat geval zou den heer Martin zijn geheele salaris moeten worden uitbetaald en niet, zooals bij mijn voorstel, een gedeelte. Immers, zooals u zelf ook zegt, verlof buiten bezwaar van de gemeentekas bestaat niet. Indien dus een plaatsvervanger wordt aangesteld, wordt op het salaris van dengene die verlof heeft, in mindering gebracht hetgeen die plaatsvervanger kost; wordt echter geen plaatsvervanger aangesteld, dan krijgt degene die verlof heeft, zijn volle salaris Dat is, op zich zelf, een heel vreemde regeling. Om in dit geval het verlof te verleenen, terwijl wij over tuigd zijn, dat de heer Martin geen aanspraak op salaris zal maken, daarin vind ik toch niet het minste bezwaar. Of die mijn heer Martin daarvan aan Burgemeester en Wethouders offi cieel mededeeling heeft gedaan, weet ik niet, maar in ieder geval heeft hij den heer van Hamel geschreven, dat hij geen aanspraak zal doen gelden op hetgeen hem volgens artikel 17 d toekomt. Dan is er ook geen bezwaar tegen, dat het verlof verleend wordt; de heer Martin is een fatsoenlijk man, op zijn woord kan men aan. De Voorzitter. Ik heb in de vorige vergadering zelf even min aan artikel 17d der verordening gedacht en dat is ook gemakkelijk te begrijpenhet nieuwe voorstel is plotseling uit de vergadering opgekomen en wij zijn natuurlijk niet altijd op alles voorbereid, dat is onmogelijk. Wanneer de heeren, die eene andere opinie waren toegedaan, ons daarvan eenigen tijd tevoren kennis hadden gegeven, dan hadden wij ons bezwaar den Raad een paar dagen latei' in een nieuw ingekomen stuk kenbaar kunnen maken. Wij zouden er voor dit geval gaarne op willen vertrouwen, dat de gemeente het uitbetaalde geld terugkrijgt, omdat de heer Martin verklaart het geld te zullen terugstorten, maar de Raad moet toch dit wel in het oog houden, dat wij niet iets kunnen doen uitsluitend met het oog op één persoon. Wie garandeert u, dat er een volgenden keer geen misbruik van gemaakt wordt? Wij zouden, wanneer wij de zaak ter wille van de zekerheid goed wilden regelen met het oog op dergelijke toekomstige gevallen, thans een contract moeten aangaan, maar wij kunnen geen contract aangaan. Wanneer wij thans daarentegen afgaan op eene belofte, dan zou een bij eene volgende gelegenheid op dezelfde welwillende wijze be handelde persoon wel eens kunnen zeggen: »lk betaal het geld niet terug, want ik heb er recht op." De heer Heeres. M. d. V. Ik ben het tot op zekere hoogte met u eens, dat het besluit, den vorigen keer door den Ge meenteraad genomen, niet volkomen juist is gesteld. Wanneer Burgemeester en Wethouders niet overgaan tot het verleenen van het verlof, zooals dat nu gevraagd is en waarvoor de heer Briët gesproken heeft, dan zal de heer Martin daarvan het slachtoffer worden. M. d. V. U zegt, dat wij eenigszins moeten rekening houden met mogelijke voorvallen in de toekomst. Maar wanneer wij op het oogenblik, na deze beraadslaging, besluiten, Burge meester en Wethouders te verzoeken het verlof te verleenen, en tegelijkertijd aannemendat de heer Martin de som die hij kan vragen, in de gemeentekas stort, dan zijn wij volkomen vrij, ook voor toekomstige gevallen; dan wordt er volstrekt geen precedent geschapen. Ik zou het vreeselijk hard vinden, wanneer de heer Martin per slot van rekening het slachtoffer zou kunnen worden van een besluit van den Ge meenteraad, zonderdat hij er zelf de aanleiding toe is geweest. De Voorzitter. Ik blijf toch van meening, dat het beginsel verkeerd is. Wanneer dit voorstel werkelijk in dien zin bedoeld is. dan moet. oris College uitgenoodigd worden, alsnog verlof te verleenen en dan verder maar gewoon af te wachten, of het geld wordt teruggegevenmaar van dit laatste eene voorwaarde te maken, is ons onmogelijk. Wilt u uwe pogingen, om den heer Martin te helpen, in overeenstemming met wet en verordening en zonder in moeilijkheden te geraken met het oog op voorkomende ge vallen in de toekomst, niet opgeven, dan zou alleen nog deze mogelijkheid bestaan, dat het bewuste artikel 17d veranderd weid en wel zóó dat het voortaan gelezen werd als volgt »Wordt aan eenen onderwijzer buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 17a, 17b en 17c, of aan eene onderwijzeres buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 17a en 17b, een verlof verleend voor langer dan 14 dagen, dan geschiedt dit met stilstand van wedde. In bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Wethouders echter besluiten, dat van de jaarwedde slechts zal worden ingehouden hetgeen ten behoeve van den plaatsvervanger van den onderwijzer of de onder wijzeres als salaris door de gemeente moet worden uitbetaald en dat dan tevens in deze wijzigingsverordening bepaald werd, dat zij geacht zou worden in werking te zijn getreden op 1 October 1911. Als de Raad deze wijzigings-verordening spoedeischend zou willen aannemen en Gedeputeerde Staten haar goedkeurden, dan zou eene oplossing gevonden zijn, die althans mogelijk is. De heer van der Lip. M. d. V. Ik hoor, dunkt mij,eenige teekenen van instemming met den weg, dien u ter oplossing der moeilijkheid aangeeft, maar ik geloof toch, dat wij er voor moeten oppassen dien weg op te gaan, want dat lijkt mij zeer bedenkelijk. Wij komen zoo inderdaad van het eene kwaad in het andere. De vorige maal hebben wij een regeling getrotlen, die niet in den haak was ook volgens uw eigen woorden en nu doet u een oplossing aan de hand, die al evenmin te verdedigen is. De geheele verordening zou daardoor worden ontwricht. Thans is bepaald, en terecht, dat wanneer iemand verlof krijgt, hij ontvangt hetgeen er van zijn salaris na aftrek van hetgeen aan zijn plaatsvervanger wordt uitgekeerd over schiet; de Gemeente behoeft er toch niet van te profiteeren wanneer een ambtenaar verlof krijgt en een tijdelijke kracht wordt aangesteld. Nu zou men dit echter plotseling hierin willen veranderende regel is stilstand van wedde, maar in bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Wetho uders het overschot uitbetalen. Ik zou den Raad toch wel in over weging willen geven, eerst ernstig na te denken alvorens dezen weg te volgendit zou toch gebeuren in het belang van één persoon en omdat de Raad den vorigen keer een besluit heeft genomen, dat blijkt niet juist geweest te zijn. Laat de Raad dan liever op zijn besluit terugkomen en den heer Martin ontslag geven met 1 October 1911, maar niet een tweede fout voegen bij de eerste fout, die reeds begaan is. Ik wil hieraan nog toevoegen, dat de Raad zeker niet kan wenschen dat wij in dit geval met den heer Martin een accoord zullen aangaan. Ik zou weieens willen weten, wat de Raad gezegd zou hebben, wanneer wij den heer Martin hadden geantwoord »wij willen u verlof geven, mits gij geen aanspraak doet gelden op hetgeen u volgens de verordening toekomt". Ik denk dat er dan in den Raad stemmen zouden zijn opge gaan als deze: wat leven Burgemeester en Wethouders eigen aardig en willekeurig met de verordeningen! Het is mij dan ook werkelijk niet duidelijk, dat er leden zijn die op een der gelijk optreden onzerzijds kunnen aandringen. De heer van Hamel. M d. V. Ik ben het niet geheel eens met mijn collega, den heer van der Lip, en ik hoop, dat de Raad zich niet zal laten afschrikken door de woorden, waar mede hij afkeurt de regeling, die u hebt aangegeven. Ik zou het zeer bejammeren, wanneer de Raad terugkwam op zijn votum in dien zin, dat men den heer Martin ontslag zou geven met 1 October '1911. Terecht is toch bij den heer Martin door het besluit van den Raad de verwachting gewekt, dat hij nu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4