DONDERDAG 5 OCTOBER 19ll. 139 Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig dit voorstel van den Voorzitter besloten. 7°. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1911, en be grooting, dienst 1912, van het Geref. Minne- of Arme Oude- Mannen- en Vrouwenhuis. 8°. Begrooting, dienst 1912, van het H.-G. of Arme Wees- en Kinderhuis. Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën. 9°. Motie van de heeren Sijtsma e. a. in zake de ingediende verordening, regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden. De Voorzitter. Mijne Heeren! Reeds gisterenmiddag stond een bericht in de bladen, dat door de heeren Sijtsma e. a. eene motie was ingediend naar aanleiding van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders; ik zelf heb haar echter eerst na dien tijd ontvangen. Opdat de Raad den juisten inhoud van deze motie kenne, verzoek ik den Secretaris haar te willen voorlezen. De motie luidt als volgt: »De Raad, van oordeel, dat met het in de aanhangig gemaakte ver ordening, regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting, aangenomen beginsel van degressie voor de lagere inkomens behoort samen te gaan het beginsel eener matige progressie voor de hoogere inkomens, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, artikel 8 dier verordening zoodanig te herzien, dat met laatstgenoemd beginsel rekening wordt gehouden, en dienaangaande een voor stel in te dienen." K. Sijtsma. Fokker. Leiden, 4 October 1914. J. Botermans. Zal worden behandeld bij punt '14 der agenda. De Voorzitter stelt verder voor: 1°. de jaarwedde en den pensioensgrondslag van Mej. G. van Bern mei, leerares in het teekenen aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, vast te stellen op ƒ400.— 2°. de jaarwedde èn den pensioensgrondslag van Mej. E. A. W. Broes van Dort, leerares in het Hoogduitsch aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, vast te stellen op f 1400.—. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig besloten. De Voorzitter deelt alsnog mede:. dat de Wethouder Mr. van der Lip de voorbereiding van aangelegenheden, de bouwpolitie betreflende, zal overnemen van den Wethouder Korevaar, terwijl de Wethouder Bots zich zal blijven belasten met de voorbereiding der financiëele aan gelegenheden en met het praesidium van de Commissie voor 'het Marktwezen. De Voorzitter. Alvorens over te gaan tot de behandeling van de agenda, verleen ik thans het woord aan den heer Vergouwen, die dit zooeven gevraagd heeft. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal heel kort zijn. Wij hebben uit het ingekomen stuk gezien, dat er bezwaren zijn gerezen tegen het toekennen van verlof, hetwelk de vorige vergadering aan Burgemeester en Wethouders verzocht heeft den heer Martin te geven. Burgemeester en Wethouders er kennen, dat wij met die beslissing in een moeras gekomen zijn, maar zij geven niet de middelen aan, om daaruit te komen. De vraag rijst: wat in deze te doen? De Raad heeft bijna unaniem verklaard ik weet niet precies het aantal stemmen; ik geloof, dat het zonder hoofdelijke stemming is gegaan maar in elk geval, de meerderheid van den Raad heeft verklaard, voor eene schikking te zijn. Dus de Raad was genegen, den heer Martin zooveel mogelijk tegemoet te komen. Nu heb ik gedacht en ook naar aanleiding van besprekingen met anderen ben ik in die gedachte beves tigd of het niet mogelijk zou zijn, dat de heer Martin den Raad een schrijven zendt, dat hij, bij eventueele toeken ning van het verlof, van het hem eventueel toekomend sala ris afstand doet. Is dat niet de weg? Of kon er niet een contract gemaakt worden met den heer Martin, waarbij deze verklaart, het salaris aan de Gemeente terug te zullen geven? liet is maar eene gedachte, die bij mij opkwam, om eene oplossing te vinden. Misschien ligt deze voorgestelde op lossing wel niet precies in de lijn van de wet. De Voorzitter. U heeft gezegd, dat Burgemeester en Wet houders geen middelen aangegeven hebben om uit het moeras te geraken, maar in zekeren zin hebben zij dat wèl gedaan. Hun oude voorstel was het eenige middel om moeilijkheden als deze te voorkomen; de Raad heeft desniettegenstaande eene schikking willen treffen, tegen ons advies in. Ik geloof dus, dat het niet onze schuld is, dat wij thans in dit moe ras geraakt zijn, terwijl ons College van gevoelen blijft, dat wij alleen door alsnog den door ons indertijd aangegeven weg in te slaan, er weer uit kunnen geraken. En wat betreft het, aangaan van een contract, dat lijkt mij beneden de waardigheid, ik zal niet zeggen van Burge meester en Wethouders, maar van het Gemeentebestuur. Wij zouden dan moeten zeggen: wij geven u verlof, mits u dat Dcontractje" teekent. Dat is toch eigenlijk eene fatsoenlijke manier van afpersen. Ik zou er mij tenminste niet gaarne toe leenen, met een dergelijk voorstel bij den heer Martin te komen. De Raad moet niet vergeten, dat wij hier staan tegenover iemand, die, indien hij van ons College verlof krijgt, volgens de verordening recht kan doen gelden op het bedrag, waarmede zijn salaris dat van zijn plaatsvervanger eventueel overschrijdt, en het bestaan van dit recht kan men maar niet zoo uitschakelen. Natuurlijk mag een ieder geschenken doen aan de gemeente en ook de heer Martin zou zoo welwillend mogen zijn; maar tot het sluiten van een »contractje" met den heer Martin of ook maar tot het geven van verlof, onder voorwaarde dat de heer Martin de belofte aflegt, dat hij het geld, waarop hij eventueel recht krijgt krachtens de verorde ning, zal terugstorten, zal ons College zich niet spoedig laten vinden. Het is onze schuld niet, dat wij in deze impasse zijn ge raakt. Ik meen, dat in de vorige vergadering uit de stemming ook juist is gebleken, dat de Wethouders van meening waren, dat de voorgestelde schikking onaannemelijk was; zij hebben toen dan ook tegen gestemd, hoezeer ook zij den heer Martin ter wille wilden zijn. Het ligt, ik zou haast zeggen, aan een gebrek in de regeling van de Rijks-pensioenen, maar nu die regeling eenmaal zoo is, mogen wij haar niet ontduiken. Behalve toch dat wij den heer Martin het geld, waarop hij recht heeft, zouden moeten uitbetalen, doet zich ook nog dit bezwaar voor, dat onze gemeente door het genomen besluit den heer Martin een recht op pensioen waarborgt, dat hij niet zou gehad hebben, indien onze gemeente, in plaats van om zijnentwil wet en verordening te ontduiken, zich strikt aan de wet gehouden had. Door het genomen besluit en het verlee- nen van een jaar verlof zouden wij den heer Martin de gelegen heid geven, zijn recht op pensioen, eigenlijk in strijd met de Rijkspensioenwet, tegenover het Rijk te doen gelden, en dit mogen wij niet doen, al heeft het Rijk nu ook eene regeling getroffen, die wij niet billijken kunnen. Daarom meenen wij hoe jammer wij het ook vinden dat er werkelijk geen andere oplossing mogelijk is dan die, welke door ons is aangegeven. De heer Vergouwen. Dus de bedoeling zou zijn, dat de Raad op zijne beslissing van den vorigen keer terugkomt? De Voorzitter. Dat is werkelijk de beste oplossing. De heer Carpentier Alting. M. d. V. In het request, dat in de vorige vergadering behandeld werd, werd uitdrukkelijk het verlot gevraagd buiten bezwaar van de gemeentekas. Naar ik meen te mogen aannemen, waren dan ook zij, die toen vóór het amendement- Briët stemden, tot wie ook ik behoorde, van meening ook al erken ik, dat het niet in het genomen besluit is geformuleerd dat inderdaad het verlof zou worden verleend buiten bezwaar van de gemeentekas. Nu kunt u daartegen onmiddellijk aanvoeren, dat noch de Gemeentewet, noch de gemeente-verordening, om welker toepassing het hier gaat, spreekt over een verlof buiten bezwaar van de gemeentekas, maar ik zou willen vragen, of daardoor bepaald uitgesloten is, dat een dergelijk verlof kan worden verleend? Ik heb toch evenmin eene bepaling ontmoet, die het verbiedt. De Voorzitter. Ik meen, dat het wel degelijk is geregeld. Het verlof zou ook in dit geval inderdaad worden verleend buiten be zwaar van de gemeentekas, zooals de heer Martin vroeg, want zijn verlof zou onze gemeente in ieder geval niets kosten; maar zooals wij in het ingekomen stuk hebben uiteengezet, dit neemt niet weg, dat wij krachtens de verordening verplicht zijn, den heer Martin uit te keeren het eventueel verschil tusschen zijne jaarwedde en het bedrag, dat gedurende een jaar aan zijn plaatsvervanger als salaris zal worden uitbetaald. Immers, het bij de verordening van 16 December 1909 in die van 12 Maart 1908 nieuw ingevoegde artikel 17d zegt uitdrukkelijk Wordt aan eenen onderwijzer buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 17a, 17b en '17c (d. w. z. de gevallen van ziekte of militieplicht), of aan eene onderwijzeres buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 17a en 17b (n. 1. van ziekte), een verlof verleend voor langer dan 14 dagen, dan wordt van de jaarwedde ingehouden hetgeen ten behoeve van zijne (hare) A. VAN DER ELST.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 3