150
DONDERDAG 5
OCTOBER 1911.
Nu heeft de heer Aalberse een amendement ingediend en
dat heeft mij verwonderd. Iemand heeft mij gezegd, in de
tijden van verkiezingen behoeft gij u over niets te verwon
deren, maar de heer Aalberse staat voor mij te hoog dan
dat ik zou durven aannemen, dat hij met den heer Meuleman
in den tijd van de gemeenteraadsverkiezingen een amendement
zou indienen met de gedachte, dat het er bij het publiek in
zou vallen en zijn partij er wel bij varen zou. Maar afge
scheiden daarvan, zou ik zeggen: de heer Aalberse wil de
verordening wel niet onthalzen, maar hij wil ze toch een
geduchte aderlating doen ondergaan, en ik heb onlangs
hierover gesproken met iemand, die de verordening op een
andere plaats kent, wanneer hij dat doet en de Raad
neemt het amendement aan, zou het maar beter zijn, dat
Burgemeester en Wethouders de geheele verordening introkken
want het zou niet alleen onrechtvaardig zijn den een vrij te
stellen en van den ander te vragen, maar men zou ook een
groot deel van de opbrengst moeten derven. Ik geloof, dat
de grond, dien de heer Aalberse heeft aangevoerd, dat men
de kosten niet zou kunnen verhalen op de bezoekers, onjuist
is, en dat dit indirect wel geschiedt, door de consumptie
duurder te maken of iets dergelijks. Toen voor eenigen tijd de
accijns op het gedistilleerd werd verhoogd, zijn de vergunning
houders bijeengekomen en zij hebben of den prijs van de
consumptie verhoogd öf hetgeen zij leverden bij kleinere
hoeveelheden geschonken, in elk geval, men weet daar altijd
wel een weg op. Men moet ook niet vergeten, dat een muziek
instrument een attractie vormt, en wanneer het niet voor-
deelig is, doekt men het op. Zoolang men echter denkt: ik
kan daardoor meer bezoekers trekken, heeft men er voordeel
van, en van dat voordeel moet men belasting betalen.
Alles bijeengenomen, meen ik mijn standpunt te kunnen
handhaven: ik geloof dat de gemeente door het heffen van
deze belasting niet zal lijden, maar dat zij er integendeel
eenig voordeel van zal hebben.
De algemeene beschouwingen worden thans gesloten.
Beraadslaging over art. 1luidende
Van openbare vermakelijkheden wordt in deze gemeente eene
belasting geheven.
Vermakelijkheden zijn voor de toepassing van deze veror
dening: tentoonstellingen, tooneel- en andere vertooningen,
voordrachten en zang- of muziekuitvoeringen, waarbij al dan
niet gelegenheid tot dansen wordt gegeven, alsmede het tegen
betaling beschikbaar stellen van draaimolens, luchtschommels,
krachtmeters, schiettenten en dergelijke tot vermaak strekkende
inrichtingen of toestellen.
Onder muziekuitvoeringen worden begrepen de bijeenkom
sten, waar de muziek door zelfwerkende inrichtingen of
voorwerpen ten gehoore wordt gebracht.
Openbaar zijn de vermakelijkheden, waartoe hetzij tegen
betaling van entrée, hetzij om niet toegang wordt gegeven of
ook ingezetenen tegen introductie worden toegelaten."
Hierop is indertijd een amendement ingediend door de heeren
Aalberse en Meuleman, luidende:
Leiden, 28 Juni 1911.
Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen, om het
laatste lid van art. 1 der Verordening, regelende de heffing
van eene belasting op tooneel vertoon ingen en andere openbare
vermakelijkheden in de gemeente Leiden, aldus te lezen
«Openbaar zijn de vermakelijkheden, waartoe tegen, ook
indirecte, betaling van entrée toegang wordt gegeven."
P. J. M. Aalberse.
C. Meuleman.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik geloof, dat ik, wat de toe
lichting van het amendement betreft, buitengewoon kort kan
zijn, omdat reeds bij de algemeene beschouwingen de strek
king ervan althans is toegelicht. Alleen meen ik nu de gelegen
heid te baat te mogen nemen, om evan op te komen tegen het
geen door den laatsten spreker bij de algemeene beschouwingen
gezegd is. Deze had het n.l. over de hoe zal ik het noemen
indirecte aanleiding, die mij zou genoopt hebben tot de indiening
van het amendement; hij zeide: in dagen van verkiezing be
hoeft men zich over niets meer te verwonderen. Ik zou denken,
dat de heer Sijtsma, die pas een standje beet heeft voor het
niet tijdig indienen van een mot'ie, het moest waardeeren,
dat andere leden wat actiever zijn en hun amendementen
tijdig indienen, zoodat die behoorlijk gedrukt bij de leden
kunnen worden rondgedeeld Dus in plaats van van hem een
verwijt te hooren, mijn schuld is het niet, dat deze zaak
in den verkiezingstijd aan de orde gekomen is, had ik
eerder de opmerking verwacht, dat zulk eene handelwijze heel
actief genoemd mag worden.
Wat de zaak zelve betreft, de reden, waarom wij het amen
dement hebben ingediend, is deze. De gedachte van de geheele
verordening is, dat Burgemeester en Wethouders heffen eene
belasting van de bezoekers van publieke vermakelijkheden en
niet van de publieke vermakelijkheden zelfdat is de grond
slag, dat is de opzet, en het blijkt uit alles, dat dat de bedoeling
is. Welnu, nu zijn er van die heele kleine instellingen, die
geen entrée heffen en die heel goedkoop een klein beetje
muziek maken, waarvoor zij verlof krijgen van den Burge
meester of van den Commissaris van Politie; wanneer wij
van die menschen toch nog die belasting gaan heffen, dan is
dat dunkt mij in strijd met de ratio van deze veror
dening. Want dan heffen wij niet meer de belasting van de bezoe
kers van publieke vermakelijkheden, maar van die menschen,
die die gelegenheden exploiteeren, en wij moeten niet ver
geten, dat dat menschen zijn, die toch al veel belasting be
talen vooreerst hun vergunningsrecht eri dan de andere be
lastingen, die ieder burger te betalen heeft, zoodat er geen
aanleiding is, hen nog eene extra-belasting te laten betalen.
Daar komt bij, er vallen juist heel velen onder, die al zeer
sterk getroffen zijn door het besluit van den Raad, waarbij
de kermis afgeschaft is, en door de jongste aanzienlijke accijns-
verhooging. Die menschen hebben daardoor een kleiner inkomen,
en ik geloof, dat het tijdstip, om van hen nu nog eene extra
belasting te gaan heffen, inderdaad buitengewoon ongunstig
gekozen is.
Dat waren, M. d. V., de redenen, waarom Dr. Meuleman en
ik voorgesteld hebben, het laatste lid van artikel 1 van deze
verordening aldus te lezen„Openbaar zijn de vermakelijkheden,
waartoe tegen, ook indirecte, betaling van entr ée toegang wordt
gegeven." Dus de strekking van ons amendement was, om
die kleine inrichtingen erbuiten te houden. Nu zijn er echter
verschillende leden het amendement is in den Raad niet
behandeld, maar ik heb er persoonlijk verschillende leden
over gesproken die volkomen instemmen met de grond
gedachte, die door mij bij de algemeene beschouwingen is
ontwikkeld, maar die tegen de uitwerking bezwaar hebben,
omdat zij meenen. dat, bij deze redactie, het amendement een
veel verdere strekking zou hebben dan die wij eraan ten
grondslag hadden gelegd.
Om nu aan dat bezwaar tegemoet te komen, zou ik het
amendement, zooals het ingediend is, wel willen intrekken
en daarvoor een ander amendement willen voorstellen, waarvan
de bedoeling dus precies dezelfde is, maar waarvan de redactie
scherper is, zoodat het strikt beperkt blijft tot datgene, wat
ik gezegd heb dat de bedoeling van het amendement is.
Jk zou dan willen voorstellen, het derde lid van art. 1
anders te lezen, namelijk aldus:
«Onder muziekuitvoeringen worden niet begrepen de bij
eenkomsten, waar de muziek door zelfwerkende inrichtingen
of voorwerpen ten gehoore gebracht of slechts één instrument
bespeeld wordt, tenzij entrée geheven wordt."
Zooals ik dus zeide, de strekking, de bedoeling van dit
amendement is precies dezelfde, alleen is hier nog duidelijker
uitgedrukt, dat onder deze bepaling alleen vallen de kleine
inrichtingen, waar een automaat speelt of één instrument
(dat is natuurlijk een piano of een viool) bespeeld wordt.
Dat zijn dus blijkbaar dingen, waarvoor geen entrée geheven
wordt, maar nu heb ik er voor alle zekerheid nog bij gezet:
«tenzij entrée geheven wordt". Wanneer Paderewsky in de Ge
hoorzaal een pianoconcert geeft, is er geen reden, om de
belasting, die dan door de bezoekers zal worden betaald, niet
te heffen. Wij hebben hier alleen op het oog de kleine in
richtingen, waar des avonds iemand piano speelt, waar geen
entrée geheven wordt en waar de menschen inloopen en uit-
loopen, en die mijns inziens op één lijn gesteld moeten worden
met inrichtingen, waar een automaat staat te spelen.
M. d V. Ik geloof, dat met deze toelichting het amendement
volkomen duidelijk is, terwijl de redactie, meer dan de vorige,
zich aansluit aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Bosch. M. d. V. Mag ik vragen, wanneer indirect
entrée geheven wordt, door verhooging van consumptie bijvoor
beeld, op welke wijze is dat te ondervangen?
De heer Aalberse. M. d. V. Ik had in mijn amendement
oorspronkelijk gezegd: «ook indirect." Toen is mij echter
opgemerkt, dat dit volkomen overbodig was. De verordening
zegter mag geen entrée worden geheven, en nu staat in een
ander artikel, dat de uitvoering en de uitlegging van de ver
ordening komt bij Burgemeester en Wethouders. Nu zou ik
zeggen, dat dit is een kwestie van uitvoering. Wanneer blijkt,
dat werkelijk een zoodanige verandering in de prijzen van
de consumptie wordt gebracht, dat men kan zeggenhier
wordt de verordening ontdoken, hier wordt indirect toch entrée
geheven, dan zijn Burgemeester en Wethouders volkomen
bevoegd de belasting te heffen. Maar er staat iets anders
tegenover. Het betreft hier alleen de kleine inrichtingen, waar
het zich dus practisch niet voordoet. In de practijk geloof ik
niet, dat deze moeilijkheid zich daarbij zal voordoen. De
menschen hebben allen verlof noodig, men mag geen muziek