100 DONDERDAG 6 JULI 1911. maar dat is niet het geval. Hij kan blijven uitloozen in de sloot, loodrecht op de bermsloot loopende, onverschillig of het ge deelte langs den Singel al dan niet gedempt is. Ik stel dus voor, dit punt uit te stéllen tot eene volgende vergadering. Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Sijtsma. M. d. V. Wij weten eigenlijk niet, waar over het gaat. De heer Roem zegt, dat hij er in beginsel tegen is. Laat hem dan nu zijne bezwaren motiveeren; zijn zij werkelijk van gewicht, dan kunnen wij de zaak uitstellen en kan de heer Korevaar later erop antwoorden. Acht de Raad echter de argumenten van den heer Roem niet van belang, dan kunnen wij met de behandeling doorgaan. De heer van der Lip. Ik wil even motiveeren, waarom ik zal stemmen tegen het voorstel van den heer Roem. Wat de heer Roem wil, acht ik ten eenen male verkeerd. De zaak komt hierop neder, dat een lid van den Raad zegt: ik wil een debat voeren met een bepaalden Wethouderwanneer die er niet is, wil ik over de zaak niet spreken. Dit is een onjuist standpunt. Ik meen, dat het aan het college van Burgemeester en Wethouders staat, om te beoordeelen, of de bezwaren van den heer Roem tegen dit voorstel bepaaldelijk een antwoord van den betrokken Wethouder vereischen; zij kunnen alleen uitmaken, na de bezwaren gehoord te hebben, of het wensche- lijk is, de behandeling van het voorstel uit te stellen, totdat de Wethouder van Fabricage aanwezig is, of dat ook buiten zijn tegenwoordigheid de zaak voor behandeling vatbaar is. De heer Fokker. Wat nu gebeurt, is een gevolg van «Ie zonde, die langzamerhand hier is ingeslopen, dat nl. wordt gezegddie of die opmerking zal door dezer, of dien Wet houder worden beantwoord, als behoorend tot diens terrein. Burgemeester en Wethouders antwoorden dan niet op eene opmerking, maar een van de Wethouders. Nu vind ik het in den heer Roem te apprecieeren, dat hij de zaak niet verder wenscht te bespreken, zonderdat de heer Korevaar daarbij tegenwoordig is. De zaak wordt intusschen voor de leden van den Raad moeilijk, waar een lid van de Commissie van Fabr i cage, die de zaak heeft onder zocht, nu zegt, dat er niets tegen is om de zaak aan te houden. Ik voor mij zal dus stemmen vóór het voorstel van den heer Roem. De Voorzitter. Wanneer de heer Korevaar spreekt, spreekt hij toch altijd namens Burgemeester en Wethouders. De leden van het Dagelijksch Bestuur kunnen toch niet alle tegelijk spreken; één van hen voert dus het woord. En waar het technische zaken betreft, antwoordt dan natuurlijk de heer Korevaar. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Roem wordt in stemming ge bracht en met 14 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren van Tol, Timp, Meuleman, Pera, Aalberse, Briët, Kerstens, van Hamel, van der Lip, Vergouwen, Driessen, Fockema Andreae, Reimeringer en Bots. Vóór stemmen de heeren: Roem, P. J. Mulder, Zwiers, Hoogenboom, de Boer, Sijtsma, de Vries, van Gruting, Bosch, Carpentier Alting, van der Eist, A. Mulder en Fokker. Het voorstel van Burg. en Weth., hierna in stemming ge bracht, wordt aangenomen met 22 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heeren: van Tol, Timp, Meuleman, Hoogen boom, Pera, Aalberse, Sijtsma, de Vries, Briët, Kerstens, van Hamel, van der Lip, Vergouwen, Bosch, Driessen, Carpentier Alting, Fockema Andreae, Reimeringer, van der Eist, A. Mulder, Fokker en Bots. Tegen stemmen de heeren: Roem, P. J. Mulder, Zwiers.de Boer en van Gruting. XV. Verzoek van de Vereeniging tot bevordering van de opleiding tot instrumentmaker om verhooging van het haar toegekend subsidie. (Zie Ing. St. No. 164). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. XVI. Verordening, houdende wijziging der verordening van 5 December 1907 (Gem.blad No. 27), regelende den rang en de bezoldiging van de ambtenaren en bedienden ter gemeente secretarie en op het kantoor van den Gemeente-ontvanger. (Zie Ing. St. No. 168). De Voorzitter. Bij dit voorstel is ingediend een amende ment van den heer A. Mulder, strekkende om art. 3 aldus te lezen »In art. 10 wordt in plaats van 450" gelezen 550" en in plaats van 650" 750"." De bedoeling van den heer Mulder is dus, dat de betrokken persoon f 50 per jaar meer zal ontvangen voor het derven van het tantième; hiervoor zal hij n.l., in plaats van ƒ50, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, eene ver goeding krijgen van 100. Ik open thans de algemeene beschouwingen over het voor stel van Burgemeester en Wethouders. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben er niet tegen, dat deze ambtenaar, zoolang hij er is, een behoorlijke bezoldiging krijgt, maar ik heb mij afgevraagd, of die ambtenaar wel noodigis. Zou men het loezicht op de honden niet beter aan een gewonen politie-agent kunnen opdragen? Nu niet dadelijk, wij kunnen den man niet onmiddellijk ontslaan, maar er komt wellicht spoedig eene andere betrekking voor hem open, en dan zou het mij beter voorkomen, het toezicht op de honden op te dragen aan een politie-agent, die toch op straat moet zijn en die dit baantje er dus nog wel bij kan nemen. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat de werkzaamheden van dezen persoon kunnen verricht worden door een gewonen politie-agent, want behalve met het toezicht op de honden, is hij nog belast met andere werkzaamheden, zooals het op halen van schoolgeld enz. Wij zouden dan een extra politie agent moeten benoemen, maar in dit geval zou er natuurlijk geen financieel voordeel mede behaald worden. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De artt. 1 en 2 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3, luidende »In art. 10 wordt in plaats van 450" gelezen 500" en in plaats van 650" 700"." De Voorzitter. Hierbij komt in behandeling het amende ment van den heer A. Mulder, zooeven door mij voorgelezen. Mag ik vragen, of het amendement wordt ondersteund? Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer A. Mulder. Uit den aard der zaak heb ik slechts weinig tot toelichting van mijn amendement te zeggen. Ik onderschrijf geheel, wat Burgemeester en Wethouders ten opzichte van dezen ambtenaar zeggen, ook ten aanzien van de uitbreiding zijner werkzaamheden, door het ophalen van schoolgeld en huurpenningen voor de huizen, welke per week worden verhuurd, welk getal ook zeer is uitgebreid. De man doet wat hij kanhij moet alles te voet doen, want hij heeft geen fiets. Daarbij moet hij ook fatsoenlijk voor den dag komen. Het eenige verschil tusschen het voorstel van Burgemeester' en Wethouders en mijn voorstel is, dat ik hem 50 meer wensch te geven dan Burgemeester en Wethouders. Ik geloof, dat de man dit meerdere alleszins verdient. De Voorzitter. Het standpunt van Burgemeester en Wet houders is geweest, den man eene vergoeding te geven voor de vermindering van de opbrengst van de 4 der honden belasting, welke vermindering kon gesteld worden op een bedrag van 30. Wij hebben dat bedrag echter gesteld op f 50. Het komt ons voor, dat wij niet verder mogen gaan; vele kleintjes maken één groote en wij moetentde zuinigheid betrachten. In principe zijn wij natuurlijk niet tegen het voor stel van den heer A. Mulder; wij laten de beslissing aan den Raad over. Het amendement van den heer A. Mulder komt in stem ming en wordt met 20 tegen 7 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren: Roem, van Tol, P. J. Mulder, Timp, Zwiers, Hoogenboom, de Boer, Pera, Aalberse, de Vries, van Gruting, Briët, Kerstens, Vergouwen, Bosch, Driessen, Fockema Andreae, Reimeringer, A. Mulder en Bots. Tegen stemmen de heeren: Meuleman, Sijtsma, van Hamel, van der Lip, Carpentier Alting, van der Eist en Fokker. Het aldus gewijzigde artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Art. 4 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen; daarna zonder hoofdelijke stemming ook de geheele verordening. XVII. Praeadvies op het verzoek van de brugwachters-vor- eeniging «Verbetering zij ons Streven", om wijziging te bren gen in de salaris- en pensioensregeling dei' brugwachters. (Zie Ing. St. No. 167). Over dit voorstel worden geen algemeene beraadslagingen gevoerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4