109
N°. 183. Leiden, 12 Juli 1911.
In zijn in de Leeskamer ter inzage liggend rapport vestigt
de Inspecteur der Bouwpolitie er de aandacht op, dat de
woningstatistiek, die is opgenomen in het jaarlijksch verslag
van het Bouw- en Woningtoezicht hoe langer hoe onzuiverder
dreigt te worden. De reden biervan is de volgende.
De geheele administratie in deze is gebaseerd op de gegevens
van het in de jaren 1899 en 1900 gehouden woningonderZoek.
Van de gegevens betreffende nieuwe woningen, van de ver
anderingen aan bestaande woningen en van het vervallen van
woningen, die een andere bestemming hebben gekregen, wordt
in de registers aanteekening gehouden, althans voorzoover
de bouwpolitie daarvan kennis draagt, terwijl van de ver
huizingen mededeeling wordt gedaan door de bevolkingsagenten,
zoodat dus ook in dat opzicht de registers worden bijgehouden.
In theorie zou dus de statistiek volkomen juist moeten zijn.
In werkelijkheid blijkt dit echter niet het geval te zijn.
Meermalen toch komt het voor, dat de bouwpolitie van
kleine veranderingen, die in woningen worden aangebracht
zooals het wegbreken of bijplaatsen van een schot, waardoor
de woning dikwijls tot een andere categorie gaat behooren,
onkundig blijft. In het bijzonder is dit het geval bij meer
voudige woningen, aangezien van veranderingen, die daarin
worden aangebracht, geen aangifte behoeft te geschieden.
Ook de indeeling der woningen naar de huren is niet goed
bij te houden, aangezien ook daarin verandering kan komen
zonder dat de bouwpolitie er kennis van krijgt.
Evenmin is het den bevolkingsagenten mogelijk geweest
van alle verhuizingen kennis te geven. Het is nl. wel voor
gekomen, dat huizen meer dan een half jaar leeg stonden of
andere bewoners hadden gekregen, zonder dat dit hun ter
oore kwam. Ook daardoor is de woningstatistiek onvolledig
en ontbreekt een betrouwbare statistiek van de woningreserve,
verdeeld over de verschillende categorieën van woningen,
hier ter stede geheel.
En juist het houden van deze laatste statistiek is dringend
noodig, teneinde na te gaan of woningnood dreigt en zoo
ja, in welke categorie.
Bij gelegenheid van de laatste 10-jaarlijksche volkstelling
is getracht hieromtrent gegevens te verkrijgen, doch doordat
de classificatie der woningen aan het persoonlijk inzicht dei-
bewoners was overgelaten, bleken de gegevens onbruikbaar.
In verschillende andere gemeenten wordt jaarlijks een be
trouwbare statistiek gepubliceerd en zijn zelfs speciale ambte
naren aangesteld, uitsluitend om veranderingen in het bewonen
der woningen op te geven. Daar ziet men dus ook het belang
eener goede statistiek in dit opzicht wel degelijk in.
Voor het verkrijgen van eene zuivere statistiek van de
woningen met 13 kamers en van een overzicht der woning
reserve van alle woningen acht de Inspecteur der Bouwpolitie
een extra krediet voor het loopende jaar van ƒ800 noodig,
terwijl dan in 1912 met een extra uitgave van ƒ500 kan
worden volstaan.
Aangezien ook ons College van het belang eener betrouw
bare woningstatistiek volkomen overtuigd is, kunnen wij ons
met het voorstel van den Inspecteur der Bouwpolitie wel ver
eenigen, en geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging
door vaststelling van nevensgaanden begrootingsstaat een be
drag van ƒ800 voor het bovenomschreven doel te onzer be
schikking te stellen. De in het jaar 1912 benoodigde ƒ500
kunnen dan op de begrooting voor dat jaar worden uitgetrokken.
Op den post voor Onvoorziene Uitgaven zijn thans nog
ƒ10.731.845 beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 184. Leiden, 13 Juli 1911.
Nadat het door Uwe Vergadering van 19 Januari jl. vast
gestelde reglement op het beheer en bestuur van het Krank
zinnigengesticht »Endegeest", de afdeeling voor jeugdige idioten
Voorgeest" en het Sanatorium voor zenuwlijders »Rhijngeest"
de goedkeuring van Gedeputeerde Staten had verworven,
noodigden wij de Commissie van Beheer over genoemde in
richtingen uit, ons te willen mededeelen, welke wijzigingen
h. i. alsnu in het huishoudelijk reglement en in de instructies
moesten worden gebracht.
Ingevolge dit verzoek heeft de Commissie een tweetal ver
ordeningen ter vervanging van het geldende huishoudelijk
reglement en van de instructie van den geneesheer op Rhijn-
geest bij ons ingediend.
In de eerste verordening is de werkkring van de Commissie
van Beheer geregeld, welke regeling tot dusverre in het huis
houdelijk reglement is ondergebracht, doch die naar het oor
deel der Commissie beter in eene aparte verordening een
plaats vindt.
De tweede verordening bevat in hoofdzaak dezelfde bepa
lingen als het bestaande huishoudelijk reglement. Echter zijn
daarin tevens opgenomen de bepalingen, thans voorkomende
in de instructie van den geneesheer op Rhijngeest, daar er
naar het oordeel der Commissie geen enkele afdoende reden
te noemen is, waarom deze instructie afzonderlijk moet blijven
bestaan, terwijl de taak van alle overige geneesheeren in het
huishoudelijk reglement is omschreven.
Verder heeft de Commissie gemeend, de speciaal aan den
huismeester en den boekhouder gewijde artikelen, voorkomende
in hoofdstuk IV, niet in het nieuwe ontwerp te moeten op
nemen, aangezien het haar rationeel voorkomt, dat ieder
ambtenaar zooveel mogelijk een instructie ontvangt van de
macht, die hem aanstelt, terwij) ook verschillende bepalingen
door de Commissie zijn gewijzigd, teneinde die meer in over
eenstemming te brengen met de heerschende praktijk.
Behalve de beide genoemde verordeningen heeft de Com
missie nog ingediend eene verordening tot wijziging van de
verordening, houdende voorwaarden van opneming en ver
pleging van lijders in Endegeest, teneinde in die verordening
ook de voorwaarden van verpleging in de idiotenafdeeling
»Voorgeest" op te nemen. De daartoe strekkende wijzigingen
zijn evenwel van zoo eenvoudigen aard, dat zij geen nadere
toelichting vereischen.
Ons College kan zich met de door de Commissie gedane
voorstellen wel vereenigen en wij geven U mitsdien in over
weging over te gaan tot de vaststelling van de navolgende
verordeningen
VERORDENING, regelende den werkkring van de Commissie
van Beheer over het krankzinnigengesticht „Ende
geest", de afdeeling voor jeugdige idioten „Voorgeest,"
en het sanatorium voor zenuwlijders „Rhijngeest".
Artikel 1.
De Commissie van Beheer heeft het bestuur en toezicht
over den geneeskundigen, den administratieven en den huis-
houdelijken dienst in hun volleh omvang en over alle aan de
inrichtingen verbonden ambtenaren, beambten, bedienden en
werklieden.
Ook treedt zij op als bestuur der inrichtingen »Endegeest"
en »Voorgeest" in den zin der wet van 27 April 1884 (Staats
blad No. 96).
Art. 2.
Iedere maand treedt bij toerbeurt een der leden van de
Commissie op als maand-commissaris, om met den Voorzitter
voor de regeling der gewone en spoedeischende zaken zorg te
dragen en een regelmatig toezicht op het geldelijk beheer uit
te oefenen. Niettemin is ieder der leden bevoegd en verplicht
om de belangen der inrichtingen en der daarin verpleegden
onder alle omstandigheden te behartigen.
Art. 3.
De Commissie dient den Raad en het College van Burge
meester en Wethouders van bericht en raad, indien dit van
haar wordt gevraagd.
Art. 4.
De Commissie vergadert in den regel ten minste eenmaal
per maand.
Deze vergaderingen worden gehouden op »Endegeest", tenzij
de Voorzitter oordeelt, dat bijzondere omstandigheden of het
spoedeischende eener beslissing eene samenkomst elders wen-
schelijk maken.
De vergadering kan alleen dan besluiten nemen, wanneer-
ten minste drie der leden tegenwoordig zijn.
Bij staking der stemmen beslist de Voorzitter, wanneer het
zaken het lot, wanneer het personen geldt.
Art. 5.
Alle van de Commissie uitgaande stukken wordendoorden
Voorzitter en den Secretaris onderteekend.
Art. 6.
De Commissie sluit, met inachtneming van de door den Raad
vastgestelde voorwaarden, de contracten tot opneming en ver
pleging van de patiënten, tenzij dit door haar aan den Voor
zitter wordt overgelaten, of, wat »Rhijngeest" betreft, aan den
Geneesheer-Directeur wordt opgedragen.
Art. 7.
De Commissie regelt de wijze van aanschaffing van al het
voor de inrichtingen benoodigde en stelt de voorwaarden van
aanbesteding vast.
Art. 8.
Voor de uitvoering van nieuwe werken en het aanbrengen
van zoodanige verbouwingen en herstellingen, als met nieuwe
werken kunnen worden gelijkgesteld, behoeft zij de machtiging
van den Gemeenteraad.
Zij dient haar desbetreffend voorstel bij Burgemeester en