107 niet zóó gegrond, dat daarom de school finaal zou moeten worden afgekeurd. De grieven tegen de inwendige inrichting van het gebouw werden in het rapport als volgt samengevat: De speelplaatsen waren te klein, er was geen gymnastiek-en geen speellokaal verschillende lokalen hadden geen eigen uitgang, waardoor ongerief voor het onderwijs en gevaar bij brand kon ontstaan de speelplaatsen waren slechts door de lokalen te bereiken. De ventilatie liet te wenschen over en de lucht in de school was dikwijls muf en slecht; de houten tusschenwanden maakten de school zeer gehoorig. Het zanglokaal aan de drukke Boom- markt was slecht gelegen, de gangen waren donker en niet te ventileeren. De juistheid dezer opmerkingen werden door den Directeur niet geheel en al ontkend en ongetwijfeld zou men, zoo zeide hij, bij het opmaken van een plan voor een nieuwe school met deze klachten rekening houden. Toch moest z. i. niet te veel gewicht aan de genoemde gebreken worden toegekend. Immers, eigenlijke klachten over de inrichting der school werden tot voor korten tijd nimmer geuit en ook de leerlingen bleken bij informatie volkomen onbewust te zijn van de fouten, die hare school in zóó erge mate zouden aankleven. De Directeur achtte het dan ook niet aannemelijk dat een school, die vele tientallen van jaren beschouwd werd als een modelschool, plotseling geen goede eigenschappen meer zou bezitten en onbruikbaar zou zijn geworden. Terwijl eertijds de speelplaatsen groot genoeg werden geacht, daar vond hij het vreemd, dat deze nu, niettegenstaande de schoolbevolking niet was vermeerderd, te klein zouden zijn. Ook werd het wandelen naar een gymnastieklokaal op eenigen afstand van de school vroeger zelfs in de hand gewerkt, omdat dit beschouwd werd als een gezonde lichaamsbeweging en als een dangename afleiding voor de kinderen tusschen de schooluren. Op andere scholen, ook die welke in het bezit waren van een eigen gymnastieklokaal, werden door de kin deren ook wandelingen gedurende den schooltijd gemaakt. Zou een verplichte schoolwandeling voor de meisjes-leerlingen dan werkelijk zoo nadeelig, ongezond en storend voor het onder wijs zijn? Aan het gebrek van rechtstreeksche uitgangen voor elk schoolvertrek in de gangen kon niet, zoo vervolgde de Direc teur, tenzij wellicht met een zeer kostbare en ingrijpende verbouwing, worden tegemoetgekomenook de speelplaatsen konden z. i niet met de gang in onmiddellijke verbinding worden gebracht. Dat de indeeling der vertrekken uit een oogpunt van brand gevaar afkeuring verdiende, kon de Directeur, rekening houdende met de weinig talrijke schoolbevolking en met het groot aantal uitgangen in het geheele gehouw, niet toegeven. Met betrekking tot de ventilatie der lokalen bracht de Direc teur in herinnering, dat hierin in 1911 verbetering zou worden gebracht. Ook de gangen konden z. i. beter verlicht en geven tileerd worden, hoewel zij niet bepaald donker waren te noemen en de noodzakelijkheid van betere luchtverversching eerst nog zou moeten worden onderzocht. Tegen vervanging der houten tusschenschotten in steenen scheidingswanden verzette de* Directerur zich niet, al zou 't gebouw daardoor niet fraaier worden, terwijl eindelijk het geraas aan de voorzijde van het gebouw zou kunnen worden verminderd, door de ourthekeien op de Boommarkt te vervangen door klinkers of koperslakkeien. Uit een en ander trok de Directeur de conclusie, dat eenige der opgesomde gebreken geheel konden worden opgeheven, andere in omvang konden worden verminderd, weer andere zouden moeten blijven bestaan. Tot ingrijpende en kostbare verbouwingen wilde de Directeur niet adviseeren en evenmin tot het ter zelfder plaatse stichten van een nieuw schoolgebouw, aangezien daardoor de hoofd gebreken, waarover hetzij te recht, hetzij ten onrechte geklaagd werd, n.l. de te kleine speelplaatsen, het gemis van een speei- en een gymnastieklokaal en de ongunstige ligging, toch niet zouden worden opgeheven. Tot eenige verbeteringen van minder verre strekking, waarop wij hieronder terugkomen, zou de Directeur de veranderingen daarom willen bepalen, want, zoo zeide hij aan het slot van zijn betoog, alhoewel de meisjesschool aan de Boommarkt zeer zeker gebreken bevat, die niet alle voor opheffing vatbaar zijn, deze zijn niet van zoodanig ernsti- gen en overwegenden aard, dat deswege de school voor goed moet worden afgekeurd. Den bouw van een nieuwe school achtte hij daarom niet urgent. Omtrent de tweede kwestie, of de meisjesschool le klasse eventueel in het tegenwoordige gebouw7 der Hoogere Burger school voor Jongens een geschikt onderkomen zou kunnen vinden, sloot de Directeur zich geheel aan bij het ongunstig advies der Plaatselijke Schoolcommissie. Voorzooveel dit punt betreft, meenen wij dus met verwijzing naar het rapport te kunnen volstaan. Alvorens nu aan Uwe Vergadering praeadvies uit te brengen op het adres der ouders, meenden wij de Plaatselijke School commissie alsnog in de gelegenheid te moeten stellen om van den inhoud van het rapport van den Directeur van Gemeente werken kennis te nemen, vooral ook met het oog op het daarin neergeschreven zooveel gunstiger oordeel over het schoolgebouw, terwijl wij haar tevens verzochten ons alsnog omtrent het rapport en meer in het bijzonder omtrent de daarin aangegeven middelen tot verbetering van de school hare meening te willen kenbaar maken. Bij schrijven van 21 December j.l. voldeed de Plaatselijke Schoolcommissie aan ons verzoek. De bezwaren, in haar eerste rapport geuit, werden door haar gehandhaafd, terwijl zij in het bijzonder het ontbreken van een gymnastieklokaal, dat bij ongunstig weder ook als speellokaal kon dienst doen, een der ernstigste gebreken van het tegenwoordige gebouw noemde. H. i. zou dan ook de stichting van een nieuwe school op een ander terrein geheel gerechtvaardigd zijn. Indien echter de toestand der gemeenteïinanciën zich hiertegen zou verzetten en de school dus nog gedurende een aantal jaren in het tegenwoordige gebouw gevestigd zou moeten blijven, dan zouden naar baar oordeel de in het rapport van den Directeur van Gemeentewerken als mogelijk genoemde verbeteringen zoo spoedig mogelijk behooren te worden aangebracht en tevens, indien dit uitvoerbaar was, ook een gymnastieklokaal moeten worden ingericht, aangezien dit voor de school van de hoogste waarde zou zijn en hierdoor bovendien in het groote gebrek aan gymnastiekruimte in de stad eenigszins zou worden voorzien. Voor ons College was toen het oogenblik gekomen om uit al de verschillende rapporten onze conclusie te trekken. Na ernstige overweging meenden wij ons in deze aan de zijde van den Directeur van Gemeentewerken te moeten scharen. Ook wij toch waren door de bezwaren, die tegen het tegen woordige gebouw werden te berde gebracht, niet overtuigd, dat noodzakelijk tot het bouwen van een nieuwe school zou moeten worden besloten. Aan het gebouw mochten al ver schillende gebreken kleven, daarin aauleiding te vinden de school finaal af te keuren en tot den bouw van een nieuwe school over te gaan, achtten wij evenmin als de Directeur van Gemeentewerken voor de gemeente gerechtvaardigd. Trouwens ook zelfs de Plaatselijke Schoolcommissie, die aan vankelijk uitsluitend op het oprichten van een nieuw gebouw7 op een andere plaats meende te moeten aandringen, schreef aan het slot van haar laatste rapport: »het gaat niet aan eensdeels te zeggen, de school is te goed om haar af te keuren, en andersdeels ze is niet goed genoeg om te gaan verbeteren." Waar derhalve ook die Commissie verbetering niet uitgesloten achtte, achtten wij ons nog minder verantwoord U voor te stellen tot verplaatsing der school te besluiten. Wij noodigden daarom den Directeur van Gemeentewerken uit, ons te willen opgeven, hoeveel de kosten van ieder der door de Schoolcommissie beslist noodig geoordeelde verbete ringen vermoedefljk zouden bedragen. In zijn rapport van 4 Maart 1911 verstrekte de Directeur ons onder overlegging van een verbouwingsplan der school, d.e verlangde inlichtingen. De Directeur wees er in de eerste plaats op, dat voor het verbeteren der ventilatie in de leerlokalen reeds de benoodigde gelden op de begrooting voor het loopende dienstjaar waren uitgetrokken, terwijl met het beplanten der Westelijke speel plaats reeds een aanvang was gemaakt, zoodat deze beide verbeteringen verder buiten beschouwing konden blijven. Het verbeteren van den waterafvoer op de speelplaatsen zou een uitgave vorderen van ƒ700. Het inbouwen van een lantaarn in elke zijgang, teneinde meerdere ventilatie en verlichting der zijgangen mogelijk te maken, werd geraamd op ƒ450. Het vervangen der keibestrating vóór de school door klinkers zou ƒ800 kosten. Aangaande den toestand der rioleering merkte de Directeur op, dat die zich in goeden staat bevond. Ter voorkoming van de muffe onaangename lucht, die somtijds in de lokalen en gangen zou zijn waar te nemen, beval hij echter aan het aanbrengen van betonondervloeren voor 550, aangezien de onaangename lucht vermoedelijk in verband stond met het feit, dat zich onder de houten vloeren geen gemetselde of beton-ondervloeren bevonden. De bouw van een gymnastieklokaal zou het best kunnen geschieden door de 3 Westelijke leerlokalen te vereenigen tot één gymnastieklokaal, groot 7.50 M. X 14.50 M. en de boven verdieping, thans dienende tot woning voor het hoofd der school, in te richten voor 2 leerlokalen. Weliswaar zou daar door het aantal lokalen van 9 tot 8 verminderen, doch bezwaar zou hiertegen niet bestaan, aangezien slechts op de splitsing van 2 klassen behoefde te worden gerekend en het zang onderwijs in het gymnastieklokaal zou kunnen worden gegeven. Bovendien zou het tengevolge der verbouwing mogelijk worden een vertrek voor den schoolarts in te richten, eenige privaten bij te bouwen, een bergplaats voor leermiddelen te maken en nog eenige andere kleine verbeteringen aan te brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 3