92 No. 162. Leiden, 20 Juni 1911. Bij nevensgaand adres verzoekt M. de Tombe, eigenaar der perceelen Sectie M nis. 1434, 1435 en 1484, mede namens de overige eigenaren dier ten Oosten van den Zoeterwoudschen weg gelegen perceelen, wijziging van de bij het uitbreidingsplan vastgestelde rooilijn van de ten Zuiden der Stads-Molensloot, (Sectie M rio. 722) geprojecteerde straat op de wijze, als op de ter visie liggende teekening is aangegeven. Noch bij de Commissie van Fabricage noch bij ons College bestaat tegen deze kleine wijziging bezwaar. Belangen van derden kunnen door de gewijzigde richting niet worden geschaad, aangezien de afwijking uitsluitend betrekking heeft op perceelen, die aan adressant en zijne medeëigenaren toe- behooren, terwijl men, naar de Commissie van Fabricage opmerkt, ook uit stedenbouwkundig oogpunt zich daartegen niet behoeft te verzetten. Van eene herziening van het uitbreidingsplan als zoodanig is hier o. i. geen sprake, zoodat de in artikel 28 der woningwet voorgeschreven weg i. c. niet behoeft te worden gevolgd. Alleen zal krachtens artikel 2 der verordening op het bouwen en sloopen door Uwe Vergadering moeten worden goedgekeurd, dat eene andere rooilijn wordt gevolgd. Mitsdien geven wij U in overweging goed te keuren, dat de bij het vastgestelde uitbreidingsplan aangegeven zuidelijke rooilijn der ten noorden van de perceelen Sectie M nis. 1435, 1434 en 1484 aan te leggen straat wordt gewijzigd overeen komstig het door adressant overgelegde stratenplan Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden Leiden, 8 Mei 1911. Mede namens zijn mede-eigenaren geeft met verschuldigden eerbied te kennen M. de Tombe, wonende üude Singel No. 132 alhier dat zij voornemens zijn straten aan te leggen op een terrein ten Oosten de Zoeterwoudsche weg lead, bekend Sectie M. Nos. 1434, 1435, 1484, 2954 en 2955 gemeente Leiden; dat zij evenwel gaarne wijziging gebracht zagen in de gebogen rooilijn van de geprojecteerde straat langs de Stads- Molensloot (Sectie M No. 722); dat zij vermeenen hiertegen Uwerzijdsch geen bezwaar zal worden gemaakt aangezien, door deze kleine wijziging, de geprojecteerde straat, na voltooiing, in het midden breeder zal zijn. Op bijgevoegd plan in dubbel is e. en a. in »rood" aan gegeven. Redenen waarom zij Uwen Raad eerbiedig verzoeken dit verzoek in te willigen. 't Welk doende, enz. M. de Tombe. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 163. Leiden, 20 Juni 1911. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van P. Kooreman, om opheffing der onbewoonbaarverklaring van de perceelen Paradijssteeg 22 en 22a bestaat nog bij ons College noch bij de Gezondheidscommissie bezwaar. Blijkens het in de Leeskamer liggend rapport van den Inspecteur der Bouwpolitie toch zijn de perceelen zoodanig veranderd, dat elk woonhuis thans een oppervlakte heelt van 24 M2., een kamer ter oppervlakte van 14.50 M2., een voorportaal met een trap naar den zolder, een achterportaal, een bedstede, een kast, een stookplaats en een buiten de woning gelegen eigen privaat. Verder zijn de trasramen hersteld, nieuwe houten vloeren met steenen onder vloeren gelegd en is in de achtergevels en in de wanden tusschen de kamers en de achterportalen doorzichtig glas aangebracht. Eindelijk is tengevolge van het afbreken van het eveneens onbewoonbaar verklaarde perceel Koningspoort 6, bij elke woning een aan den eigenaar van het gebouw toe'oehoorende, daaraan grenzende, open ruimte van meer dan een derde ge deelte der bebouwde oppervlakte aanwezig, zoodat voldoende daglicht in de woningen kan binnentreden en er voldoende gelegenheid tot luchtverversching bestaat, waardoor de geringe hoogte der verdieping (2.75 M.) geen bezwaar van over wegenden aard oplevert. Aangezien derhalve door de aangebrachte verbeteringen de beide woningen thans behoorlijk ter bewoning geschikt zijn, geven wij U, overeenkomstig het advies der Gezondheids commissie in overweging de onbewoonbaarverklaring der perceelen Paradijssteeg 22 en 22a op te heffen. Leiden 16/5 1911. Geef met verschuldigden eerbied te kennen de ondergeteekende P. Kooreman Morschweg 46 Alhier. Dat hij zich tot UEd. Achtbare wendt ten einde u mede- tedeelen dat de huizen Paradijssteeg 22 en 22a die onbewoonbaar verklaard waren en op heden volgens ingeleverde teekening zijn goed gekeurd en verandert en de noodige verbeteringen zijn aangebracht. Redenen waarom hij beleefd verzoekt de onbewoonbaar verklaring te willen opheffen. Mij vleiende hierop een gunstig antwoord van UEd. Acht bare te mogen ontvangen. 't welk doende P. Kooreman. N°. 164. Leiden, 21 Juni 1911. Het komt ons voor, dat het hierachter afgedrukte adres van het Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van de opleiding tot instrumentmaker, waarin verzocht wordt het gemeentelijk subsidie, dat thans ƒ1000 'sjaars bedraagt, met ingang van 1 Januari 1912 te verhoogen met 100 en mits dien te brengen op 1100, zoo uitvoerig is toegelicht, dat daaraan weinig behoeft te worden toegevoegd. In het adres toch wordt duidelijk uiteengezet, dat indien het gemeentelijk subsidie niet wordt verhoogd, ook Gedeputeerde Staten niet genegen zijn verhooging van het provinciaal subsidie, dat thans 750 bedraagt, met ƒ250 te bevorderen, waarvan ver moedelijk het gevolg zal zijn, dat ook de aan het Rijk aan gevraagde subsidieverhooging ad 1350 gevaar loopt. Waar derhalve verhooging van het gemeentelijk subsidie als 't ware door de omstandigheden geboden is, aangezien de vereeniging anders niet in de gelegenheid zal zijn »zich verder in de eenmaal aangevangen richting gezond en krachtig te ontwikkelen", meenen wij U in overweging te moeten geven de bescheiden verhooging, die door het bestuur gevraagd wordt, toe te staan en mitsdien te besluiten de aan de ver eeniging toegekende subsidie met ingang van 1 Januari 1912 met 100 te verhoogen en alzoo te brengen op 1100. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Bestuur van de Vereeniging tot Bevordering van de opleiding tot Instrumentmaker te Leiden, dat het. zich bij requesten van 30 April '1909 gewend heeft tot de Regeering en tot de Provincie Zuid-Holland ter ver krijging van eene gezamenlijke subsidieverhooging van ƒ1600.— om zoodoende in staat te zijn, den eersten stap te verwezen lijken van een bij die gelegenheid overgelegd plan tot uit breiding, waarvan de uitgaven aldus waren begroot: 1° salaris 2de leeraar instrumentmaken. 1100. leeraar glasblazen1300. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden, 2° 3° aankoop hulpmiddelen500. 4° onkosten en oefenmateriaal vacantie- cursussen100. 5° belooningen leiders vacantie-cursussen 150. 60 toelagen aan 10 leerlingen800. 7° verhooging salaris van den tegenwoordigen lsten leeraar in het instrumentmaken 200. Totaal 4150.— dat als gevolg van bovengenoemde requesten het Rijk met ingang van 1910 zijn subsidie heeft verhoogd met 1350 en de Provincie met 250, dat het Bestuur zich bij bovengenoemde gelegenheid niet tot de Gemeente (bij wie het tot zijne groote dankbaarheid steeds krachtigen steun mocht ondervinden) heeft gewend met een verzoek het gemeentelijk subsidie te willen verhoogen, omdat het van meening was en nog is, dat het met de onder zijn beheer staande opleiding veeleer een nationaal dan een zuiver gemeentelijk belang diende en dat dus een vraag om verhooging van het, ƒ1000.— bedragend, Gemeentelijk subsidie alleen gewettigd zou zijn door zeer bijzondere om standigheden, die naar onze meening toen niet aanwezig waren, dat het toeri ter tijde, als antwoord op eene desbetreffende vraag van Gedeputeerde Staten de opvatting, dat zij zich niet tot de Gemeente mocht richten, in een uitvoerig schrijven aan genoemd college heeft uiteengezet, waarmede genoemd college toen genoegen heeft genomen, dat het zich bij requesten van 29 April 1911 wederom tot de Regeering en tot de Provincie heeft gewend met verzoek de subsidiën met ingang van 1912 wederom te verhoogen resp. met ƒ1350.en ƒ250.om zoodoende in staat gesteld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4