90
sloten, waarbij bepaald is, dat met betaling van het gewone
schoolgell kan worden volstaan, indien de buitengemeente
60 per leerling bijbetaalt.
Dergelijke contracten ook af te sluiten ten opzichte van de
leerlingen der H. B. S. voor Meisjes komt aan de meerder
heid, trouwens ook aan de minderheid van ons College, niet
gewenscht voor. De tot standkoming der contracten toch ten
opzichte van de buitenleerlingen der H. B. S. voor Jongens
leverde reeds zooveel moeilijkheden op en ontmoelte bij de
besturen van verschillende buitengemeenten, zooveel tegen
stand, dat het totaal overbodig kan worden genoemd, voor
de enkele meisjes uit de buitengemeenten, die de H. B. S.
voor Meisjes bezoeken, te Dachten die contracten aan te gaan.
Hooger dan 150 zou de meerderheid het schoolgeld voor
de buitenleerlingen niet willen stellen, aangezien anders het
toch al niet groote aantal buitenleerlingen nog kleiner zal
worden.
Natuurlijk is de door haar voorgestelde schaal, de meer
derheid wil het niet ontkennen, eenigszins willekeurig, doch
dit zal wel bij iedere progressieschaal het geval zijn.
De meerderheid meent echter, dat bij aanneming van de
door haar voorgestelde schaal eenerzijds het schoolgeld niet
al te hoog wordt opgevoerd, anderzijds een belangrijk hoogere
opbrengst aan schoolgelden in de gemeentekas zal vloeien,
althans indien het aantal leerlingen niet daalt, hetgeen zij
evenwel hoopt, dat bij aanneming van haar voorstel niet het
geval zal zijn.
Die hoogere opbrengst wordt door haar geschat op ƒ3400.
Berekend naar het aantal leerlingen op 1 Januari 1911 toch
en naar het inkomen der ouders van de leerlingen of van
henzelven, die toen de school bezochten, bedraagt de opbrengst
volgens de bestaande schoolgeldregeling 4680 en volgens
de door de meerderheid voorgestelde heffing 8085. Bij aan
neming van de voorstellen der heeren van der Eist c. s. en
Meuleman en Vergouwen zouden die cijfers respectievelijk
8650 en 9670 hebben bedragen, aangenomen althans, dat
het de bedoeling van de heeren van der Eist c. s. is, om het
schoolgeld voor de buitenleerlingen, voorzoover geen contracten
gesloten zijn, 90 hooger te bepalen, dan het maximum
schoolgeld volgens hun voorstel voor andere leerlingen bedraagt.
In hun voorstel toch wordt weliswaar niet over het school
geld der buitenleerlingen gesproken, doch met het oog op de
geschiedenis en het tijdstip der indiening van het voorstel
moet worden aangenomen, dat dit hun bedoeling is.
De minderheid, die zooals uit bovenstaande reeds gebleken
is, ook onderling verdeeld is, kan zich met de door de meer
derheid voorgestelde progressieschaal niet vereenigen.
Het eene lid, waarvan reeds in het begin van ons praeadvies
sprake was, wenscht het minimum-schoolgeld niet op ƒ60, doch
voor een aanslag beneden ƒ2500 op 50 bepaald te zien. Verder
zou dan bij een aanslag van 2500 tot 4000 het schoolgeld
60, van 4000 tot 600080, van 6000 tot 9000
100 en van 9000 en daarboven120 bedragen. Buiten
leerlingen zouden 150 moeten betalen. Van een dergelijke
regeling verwacht het lid, dat hier aan het woord is, meerder
bezoek voor de school. En daarop moet z. i. juist het streven
gericht zijn.
Het andere lid der minderheid zou willen medegaan met
de door de heeren Meuleman en Vergouwen voorgestelde
schoolgeldheffing. Dit lid vreest niet, zooals de meerderheid
en het eene lid der minderheid, dat hierdoor de school zal
worden ontvolkt.
Op de particuliere scholen betalen de ouders voor hunne
kinderen een nog veel hooger schoolgeld en hij kan daarom
niet inzien, waarom de ouders, die hunne kinderen op de
H. B. S. voor Meisjes plegen te laten schoolgaan, niet genegen
zouden zijn een hooger schoolgeld te betalen. Desnoods echter
zou hij bereid zijn met het voorstel der meerderheid mede
te gaan, mits slechts aan de schaal nog twee rubrieken werden
toegevoegd, te weten van 11.000 tot 14.000: 150 en van
14.000 en daarboven: 180. Natuurlijk zou dan ook het
door de meerderheid ten opzichte der buitenleerlingen voor
gestelde schoolgeld ad 150 eene wijziging moeten ondergaan,
b.v. in dien zin, dat de buitenleerlingen ten minste 150
betalen en bij een geschat inkomen van 14.000 en daar
boven 180.
De meerderheid kan zich met deze toevoeging geenszins
vereenigen. Zij acht het, afgezien zelfs van haar bezwaar tegen
te hoog schoolgeld, ongewenscht, dat de meeste buitenleer
lingen 150 zouden betalen, terwijl het schoolgeld voor
sommige kinderen van stadgenooten of daarmede gelijkge-
stelden 180 zou bedragen. H. i. behoort het schoolgeld
voor de buitenleerlingen steeds hooger te zijn, dan dat voor
de andere leerlingen. En het schoolgeld voor de buitenleer
lingen op een bedrag hooger dan ƒ180 te stellen, lijkt haar
niet raadzaam op de reeds uiteengezette gronden.
Thans vragen wij nog eenige oogenblikken uwe aandacht
voor het volgende.
Met het oog op de verschillende wijzigingen, die in den loop
der jaren in de verordening, regelende de heffing van school
gelden aan het Gymnasium, de H. B. S. voor Jongens en de
IT. B. S. voor Meisjes reeds zijn aangebracht en de wijziging
die de verordening bij aanneming van eene progressieve
schoolgeldregeling aan de H. B. S. voor Meisjes zal moeten
ondergaan, komt het ons gewenscht voor, dat de verordening
in haar geheel opnieuw wordt vastgesteld. Het schoolgeld
aan ieder der 3 inrichtingen kan dan in afzonderlijke arti
kelen worden vermeld, terwijl tevens van de gelegenheid kan
worden gebruik gemaakt om nog een paar andere wijzigingen
in de verordening aan te brengen.
Zoo is in de thans geldende verordening in het 2e lid van
artikel 2 bepaald, dat wanneer twee of meer leerlingen uit
eenzelfde gezin dezelfde inrichting gelijktijdig bezoeken, het
schoolgeld ten opzichte van hen, die alle lessen volgen, voor
ieder met een vierde wordt verminderd. Het schijnt ons billijk
en meer in overeenstemming met de bedoeling, die aan het
voorschrift ten grondslag ligt, toe, die reductie aldus uit te
breiden, dat zij wordt verleend, wanneer twee of meer
kinderen uit eenzelfde gezin een of meer der drie inrichtingen
van onderwijs, in de verordening genoemd, gelijktijdig bezoeken.
Verder zal als noodzakelijk gevolg van de heffing van een
progressief schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes, ten opzichte
van haar, die aan die inrichting slechts de lessen in enkele
vakken volgen, geen vast schoolgeld in de verordening kunnen
worden voorgeschreven, doch zal dit percentsgewijze moeten
worden uitgedrukt. Het bedrag blijft evenwel nagenoeg gelijk.
Eindelijk is in de nieuwe verordening duidelijk uitgedrukt,
dat de reductie, waarvan zooeven sprake was, ten opzichte
van de buitenleerlingen niet berekend wordt over het bedrag
van 90, dat zij meer moeten betalen, dan het gewone
schoolgeld aan de H. B. S. voor Jongens of het minimum
schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes bedraagt. Bij de vast
stelling van art. 2a der bestaande verordening is het reeds
de bedoeling geweest, dat voor iederen buitenleerling steeds
60, voorzoover een overeenkomst was tot stand gekomen,
of anders 90 meer zou worden betaald, doch aangezien de
redactie misschien tot twijfel aanleiding zou kunnen geven,
zijn de nieuw voorgestelde artikelen 3 en 5 op dit punt ver
duidelijkt.
Op grond van al het bovenstaande en gevolg gevende aan
de uitnoodiging, vervat in de op 1 Juni j. I. aangenomen
motie van den heer van der Eist, geeft de meerderheid van
ons College IJwe Vergadering alsnu in overweging tot vast
stelling van de navolgende verordening over te gaan:
VERORDENING, regelende de heffing van schoolgelden aan
het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens
en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden.
Art. 1.
Ter tegemoetkoming in de kosten van het Gymnasium, van
de Hoogere Burgerschool voor Jongens en van de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes wordt voor iederen leerling, die
aan een dezer inrichtingen onderwijs geniet, een schoolgeld
geheven.
Art. 2.
Aan het Gymnasium bedraagt het schoolgeld
a. voor de leerlingen, die alle lessen volgen, ƒ100 per jaar.
h. voor de bijwoning van de lessen in enkele vakken
wanneer de lessen gegeven worden eenmaal 's weeks 15
per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden tweemaal 's weeks 20
per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden driemaal 's weeks 25
per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden vier of meermalen
's weeks 30 per jaar.
Art. 3.
Aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens bedraagt het
schoolgeld
a. voor de leerlingen, die alle lessen volgen, ƒ60 per jaar.
h. voor de bijwoning van de lessen in enkele vakken wan
neer de lessen gegeven worden eenmaal's weeks 10 per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden tweemaal 's weeks 15
per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden driemaal 's weeks 20
per jaar;
wanneer de lessen gegeven worden vier of meermalen 's weeks
25 per jaar.
In afwijking van het bepaalde bij het eerste lid van dit
artikel bedraagt het schoolgeld voor leerlingen, wier ouders
of verzorgers in een andere gemeente wonen en die niet zelf
hun voortdurend verblijf in de gemeente Leiden hebben,
voor zoover althans met het bestuur dier gemeenten geen