DONDERDAG
1 JUNI 1911.
73
dien term ieder, die bij de Bank van Leening een vaste plaats
vervult. Ik denk dus, dat dezelfde uitdrukkingen ook moeten
worden gebezigd in art. 8 eh evenzoo in art. 10.
De Voorzitter. Het is een drukfout.
De heer Fokker. M. d. V. Voor den onderkassier werd ik
straks door den heer van der Lip verwezen naar art. 5.
Wanneer er nu niet is een kassier, begrijp ik niet waarom
wii iemand den titel moeten geven van onderkassier, als hij
onderkassier heet en feitelijk kassier is, evenals de controleur,
die feitelijk directeur is. Ik zou willen vragen, is er bezwaar
tegen, te lezen «kassier"
•De heer Corts. M. d. V. Mag ik even opmerken, dat de
directeur kassier is. Deze bewaart bet geld, want de onder
kassier moet het bij hem komen halen. Het woord onderkassier
moet dus blijven staan.
De Voorzitter. De opmerking van den heer Corts is zeer
juist. U is dus nu zeker bevredigd?
De heer Fokker. Ja, m. d. V.
Artikel 5 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artikelen 610 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
Beraadslaging over art. 11, luidende:
«De bezoldigingen van de beambten aan het hoofdkantoor
zijn als volgt geregeld:
De directeur geniet een aanvangswedde van 1900.met,
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ50.—
De onderkassier genieteen aanvangswedde van 1150.met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30.
De boekhouder geniet een aanvangswedde van 1000.met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30.
De klerk geniet een aanvangswedde van 500.met vijf ver
hoogingen, telkens na twee jaar dienst als.zoodanig, van 30.
De bezoldiging van -de beambten aan de hulpkantoren is
geregeld als volgt
De hoofdbeambten genieten een aanvangswedde van 650.
met vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ30.
De assistenten genieten een aanvangswedde van 450.
met vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig,
van ƒ20.
De bediende geniet een aanvangswedde van 350met
vijf verhoogingen, telkens na twee jaar dienst als zoodanig
van ƒ20.
Behalve deze vaste bezoldiging genieten de onderkassier,
de boekhouder, de hoofdbeambten en de assistenten een jaar-
lijksche toelage tot een bedrag, gelijkstaande voor den onder
kassier, den boekhouder en de hoofdbeambten met 2 en
voor de assistenten met 1 van de in dat jaar door de Bank
genoten interessen van de voorgeschoten gelden."
De heer Pera. M. d. V. Ik zou wel even een inlichting
willen vragen. Onderaan op bladz. 64 van de Ingekomen
Stukken staat: „Behalve deze vaste bezoldiging, enz." In elk
geval komt het hierop neer, dat er nu twijfelachtige inkomsten
bestaan bij enkele ambtenaren. Dat is toch iets, waar ik in
het algemeen niet vóór kan zijn. Nu is mijn vraag, of er een
bijzondere reden is, waarom deze twijfelachtige toestand, wat
het inkomen aangaat, tot stand wordt gebracht.
De heer van der Lip. Mag ik den heer Pera er even op
wijzen, dat deze bepaling niet nieuw is. Deze is zoo overge
nomen uit de verordening, die wij 10 Februari 1910 hebben
vastgesteld. Wij hebben in deze nieuwe verordening zooveel
mogelijk de oude bepalingen gehandhaafd. Zooals ik meen
te weten, staan Commissarissen erop, dat deze bepaling blijft
bestaan, omdat zij het wenschelijk vinden, dat de ambtenaren
eenig belang hebben bij den gang van zaken. Over het systeem
zelf zal ik verder niets meer zeggendat heeft de Raad pas
verleden jaar goedgekeurd.
De Voorzitter. Is de heer Pera bevredigd?
De heer Pera. Ik wil bekenneD, dat ik het destijds niet heb
opgemerkt, want dan zou ik er zeker aanmerking op gemaakt
hebben. Nu viel mijn oog er op. Waar Commissarissen een
dergelijke bepaling echter wenschelijk achten, handhaaf ik
mijn bezwaar niet.
Art. 11 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aangenomen
en daarna worden de artt. 12 en 13 zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming eveneens vastgesteld.
Beraadslaging over artikel 44, luidende:
«Het kapitaal der Bank bestaat uit de aan de gemeente
Leiden toebehoorende fondsen ten bedrage van ƒ64000.
welke thans bij de Bank in omloop zijn.
Blijken die fondsen onvoldoende ter voorziening in de be
staande behoeften, dan doen Burgemeester en Wethouders op
voorstel van Commissarissen aan den Raad een voorstel tot
tijdelijke of duurzame aanvulling uit de gemeentekas.
Tusschen de Gemeente en de Bank wordt geene rente in
rekening gebracht.
Als vergoeding voor het gebruik der gebouwen, waarvan
het onderhoud door en voor rekening van de gemeente ge
schiedt, betaalt de Bank jaarlijks aan de gemeente: voor het
hoofdkantoor met de directeurswoning 900, voor het hulp
kantoor A aan het Utrechtsehe Veer 325 en voor het hulp
kantoor B aan de Lammermarkt ƒ515.
De inkomsten, ontvangsten en uitgaven van de Bank worden
afgescheiden van de overige inkomsten, ontvangsten en uit
gaven der gemeente."
De heer Zwiers. M. d. V. Dit is een artikel, waarbij ik een
dergelijke opmerking moet maken als bij artikel 1. Er staat,
dat het kapitaal van de Bank 64000.bedraagt en dat dit
door den Raad alléén veranderd kan worden, als Commissa
rissen daartoe een voorstel doen. Daarmede wordt den Raad
een strenge band aangelegd. De Raad is dan totaal niet meer
vrij, als hij bij uitbreiding van de werkzaamheden van de
Bank dat wenschelijk acht, het kapitaal tevens te vergrooten.
Als Commissarissen niet met een voorstel komen, dan kan
de Raad niets doen. Zoo raakt de Raad, dus de Gemeente,
haast alle zeggenschap kwijt.
De Voorzitter. Waarom kan de Raad niets doen?
De heer Fokker. Omdat het in de verordening staat.
De Voorzitter. Het is volstrekt niet uitgesloten.
De heer Zwiers. Burgemeester en Wethouders kunnen het
volgens art. 14 alléén doen op voorstel van Commissarissen.
De Voorzitter Dat wil niet zeggen, dat Burgemeester en
Wethouders i iet tot Commissarissen zouden kunnen zeggen:
wij wenschen dat voorstel te doen en wij treden daaromtrent
eens in overleg met u.
De heer Zwiers. M. d. V. Dan bewandelen Burgemeester
en Wethouders, dunkt mij, den omgekeerden weg van dien,
welke in de verordening is voorgeschreven. De verordening
schrijft voor: Commissarissen vergaderen, bepraten de zaak,
stellen de wenschelijkheid vast (laten wij dat aannemen) van
de uitbreiding van het kapitaal van de Bank van Leening
en komen dan bij Burgemeester en Wethouders met een
voorstel. Eerst dan hebben Burgemeester en Wethouders, vol
gens art. 14, het recht een voorstel in te dienen bij den
Raad. Zoo staat het in de verordening te lezen en dat is een
te strenge band.
De heer Corts. M. d. V. Er wordt verondersteld, dat
Commissarissen het beste op de hoogte zullen zijn van de
zaken van de Bank van Leening. Dat is de reden en anders
niet. Wanneer Commissarissen denken, dat vergrooting van
het kapitaal der Bank noodig is, zullen zij wel zoo wijs zijn,
bij Burgemeester en Wethouders of bij den Raad aan te
kloppen. Hoe kan de Raad, die geen inzicht in de zaak heeft,
zeggen, dat het kapitaal vermeerderd moet worden? Dan
kunnen Commissarissen wel weg gaan, zij zijn dan overbodig.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou willen opmerken, dat
wat de heer Corts in het midden brengt, eenvoudig is:
Commissarissen zijn overbodig, wanneer de Raad zijn neus
steekt in de zaken van de Bank. Ik kan dat volstrekt niet
toegeven. Waarom kan men niet samenwerken, ook al gaat
het initiatief eens uit van den Raad? Zooals het hier staat,
kan, ook al vindt de Raad noodig dat het kapitaal wordt
vermeerderd, doch Commissarissen vinden het niet noodig en
willen het niet, geen kapitaalsuitbreiding plaats hebben en
is de Raad geen baas meer over het bedrag en het kapitaal
zijner eigen gemeente-inrichting. Burgemeester en Wethouders
zouden dan Commissarissen moeten vragen: doet als het u
belieft een voorstel, dan kunnen wij bij den Raad komen en
anders is dat onmogelijk. Dat lijkt mij toch een verkeerde
toestand. Wij moeten niet alles uit handen geven. Dat het
beheer is bij Commissarissen, vind ik uitstekend, maar dat
door een dergelijke bepaling, waarop de heer Zwiers terecht
den vinger heeft gelegd, de Raad niet in staat is het kapitaal
van een der gemeentelijke instellingen te vergrooten, wanneer
Commissarissen het niet willen, is zeer verkeerd. Per slot van
rekening worden Commissarissen verkozen uit dubbeltallen,
zij vullen eigenlijk zichzelf aan, omdat men niet buiten het
dubbeltal mag gaan. De Raad heeft dan de zaak geheel en
al uit handen gegeven en dat lijkt mij zeer bedenkelijk.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik geloof, dat de
voorstelling, die de heeren Zwiers en Fokker van de zaak