80
DONDERDAG
1 JUNI 1911.
redig schoolgeld. Ik erken, dat er bij beide ingediende voor
stellen een leemte is, n.l. dat niet behoorlijk omschreven is,
wat betaald moet worden, wanneer meerdere kinderen uit één
gezin de school bezoeken. Dat is een groote leemte, maar
daarin zal kunnen worden voorzien. In allen gevalle, als vast
staat, dat er betaald zal worden naar draagkracht, dan zal er
ook voor hen, die meerdere kinderen naar deze school zenden,
aftrek moeten plaats hebben.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wensch mijn stem tegen de
motie even te motiveeren. De platonische liefdesbetuiging, die
wij zouden geven, door deze motie aan te nemen, is niet de
gewenschte oplossing voor deze kwestie. Er zullen voorstanders
zijn van laag en ook van hoog schoolgeld. Die twee categorieën
gaan nu samen een motie aannemen, waaronder zoowel het
een als het ander kan worden begrepen. Veel gewenschter is
het, ons niet te binden, maar kalm de voorstellen af te wachten,
die van Burgemeester en Wethouders zullen komen of wel
van leden van den Raad, die voorstellen te overwegen, en,
mocht er progressie in zijn, dan ook die te beoordeelen naar
de waarde, die ze heeft. Men komt niets vooruit door een
platonische liefdesbetuiging ten voordeele van proportioneel
schoolgeld, want op zich zelf is dit noch een voordeel, noch
een nadeel voor de gemeente. Dat zegt nog voor de gemeente
niets. Daarom begrijp ik niet, waarom men er zoo op staat,
dit principe hier te doen uitspreken. Men doet het, om de
gemeente te ontlasten van de kosten? Maar zal men dan
niet een verhooging moeten invoeren, die f 15000.zal op
leveren? Wie een principe aanvaardt, moet toch ook de con
sequenties van dat principe aandurven. Ook voorstanders van
zulk een voorstel zouden onder hetzelfde hoedje worden gevangen
en daarom zal ik liever stemmen tegen de motie, die den
toestand niet verduidelijkt, maar eerder vertroebelt. Ik zie nu
voor- en tegenstanders van de school samenwerken, maar
misschien voor een doel, dat later menigeen kon berouwen.
De heer van der Elst. M. d. V. Mag ik nog even een enkel
woord zeggen, daar ik het voorstel heb toegelicht. Het komt
mij voor, dat het principiëele van de kwestie niet is los te
maken van de vraag, wat het bedrag is van het schoolgeld.
Nu wij eenmaal f 60.hebben, zie ik niet in, waarom daarin
geen verandering zou kunnen worden gebracht, terwijl de
school toch haar karakter kan behouden en nog tot meerderen
bloei kan worden gebracht. Ik vind, dat voor tal van men-
schen het schoolgeld aan deze school te hoog is, maar daar
tegenover staat, dat, als men de progressie te hoog gaat maken,
dit veel personen af zal schrikken, hun kinderen erheen te
zenden. De Commissie van toezicht heeft zich er niet princi-
piëel tegen uitgesproken, integendeel, zij zegt zelf, dat er voor
eenige progressie zeer veel is te zeggen, maar dat moet zich
binnen niet te ruime grenzen bewegen, terwijl het tarief ook
gunstiger kan zijn. Ik zie dus niet in, waarom, als wij hier
het beginsel aannemen, niet een behoorlijke regeling te maken
zou zijn. Ik ga dus in het geheel niet mede met de toelichting,
die de heer Vergouwen heeft gegeven, want voor mij is deze
zaak alleen van belang, voor zoover het betreft de vraag, of
het schoolgeld voor'tal van categorieën zal worden verlaagd
Wordt het verhoogd, dan behoud ik mij natuurlijk mijn stem
voor, om tegen elke progressie-regeling, die te ver gaat, te
stemmen.
De Voorzitter. Mijne Heeren! Ik geloof, dat het het beste
zal zijn de discussie te sluiten. De zaak is nu van alle kanten
genoegzaam toegelicht, voor- en tegenstanders zijn aan het
woord geweest. Ik zal dus de motie van den heer van der
Eist in stemming brengen.
De motie, in stemming gebracht, wordt aangenomen met
15 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fokker, Wildeboer, Pera, Corts,
Eerstens, Meuleman, Driessen, Vergouwen, Bots, Sijtsma,
Bosch, A. Mulder, Briët, van der Eist en van Tol.
Tegen stemmen de heerende Boer, Carpentier Alting,
Roem, van Hamel, Korevaar, van der Lip, van Gruting, de
Vries, Reimeringer, Fockema Andreae, Hoogenboom en Zwiers.
De Voorzitter. Mijne Heeren! Misschien kunnen wij nog de
verordening, regelende de heffing op de openbare vermakelijk
heden, afdoen. Wanneer wij de zaken telkens uitstellen, komt
er een voortdurende opeenhooping van werkzaamheden. Ik
zal dus aan de orde stellen de vraag, of men wenscht voort
te gaan met de behandeling der agenda, ja dan neen, behalve
punt '17, waarover een geheime vergadering zou zijn. Ik hoor
hier stemmen opgaan om wel, en andere om niet voort te
gaan. Ik stel dus voor (wij blijven anders telkens zitten
met een onafgewerkte agenda en het is niet zeker, dat de
zaak spoedig aan de orde zou komen) voorloopig voort te
gaan. Wordt dat afgestemd, dan staken wij en eindigen na
de behandeling van punt 17.
De heer Fokker. M. d. V. Wanneer over punt 17 een
geheime zitting moet zijn, zou ik willen voorstellen, dat eerst
te doen en dan te zien, hoeveel tijd wij nog hebben om voort
te gaan. Is er nog tijd, dan kunnen wij altijd nog voortgaan.
De Voorzitter. Dan kunt u nu tegenstemmen. Ik stel voor,
voort te gaan met de agenda.
De heer Wildeboer. M. d. V. Ik begrijp niet wat u bedoelt.
Komt dan punt 17 aan de orde?
De Voorzitter. Neen, ik stel voor, voort te gaan met de
agenda en dan gaan wij in geheime zitting over.
Het voorstel van den Voorzitter, in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 14 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fokker, de Boer, Carpentier
Alting, Wildeboer, Roem, van Hamel, Meuleman, de Vries,
Driessen, Sijtsma, Reimeringer, van der Eist, Hoogenboom en
van Tol.
Tegen stemmen de heeren: Pera, Korevaar, van der Lip,
Kerstens, van Gruting, Vergouwen, Dots, A. Mulder, Briët,
Fockema Andreae en Zwiers.
(De heeren Corts en Bosch hebben inmiddels de vergadering
verlaten).
De Voorzitter. Er is bij mij een verzoek ingekomen, om
vóór de behandeling van punt 17, dat derhalve alsnu aan de
orde is, eene vergadering met gesloten deuren te doen plaats
hebben. Met het oog op deze geheime zitting, alsmede met
het oog hierop, dat nog eene interpellatie door den Wethou
der van Fabricage moet beantwoord worden en de rondvraag
nog moet plaatshebben, stel ik thans voor, de punten 17, 18
en 19 der agenda aan te houden tot eene volgende vergadering.
Aldus wordt besloten.
De Voorzitter. Dan stel ik nu den heer Korevaar in de
gelegenheid, te antwoorden op de interpellatie van den heer
Fokker, van de vorige vergadering.
De heer Korevaar. M. d. V. In de vorige zitting zijn dooi
den heer Fokker enkele vragen gericht tot het Dagelijksch
Bestuur over de leverantie of het gebruik van portland-
cement bij de uitbreiding van de electrische centrale.
De heer Fokker heeft in de eerste plaats gevraagd: Is het
juist, dat voor het vergrooten van de electrische centrale
in het bestek de levering van portland-cement is voorge
schreven? Het antwoord daarop is: Ja.
De tweede vraag wasIs het juistdat «niettegenstaande"
daar druk ik op dat, door den uitvoerder ijzer-port-
land-cement is gebruikt?
Alvorens daarop te antwoorden, wil ik wijzen op het dooi
den heer Fokker gebruikte woord «niettegenstaande". Daarom
gaat de geheele kwestie. De heer Fokker neemt dus aan, dat
ijzer-portland-cement niet is portland-cement, hetwelk wordt
betwist. De bedoeling van het stellen van de vragen is dus,
om uit te maken of men mag leveren ijzer-portland-cement,
wanneer gevraagd wordt portland-cement. Dezelfde vraag
bijvoorbeeld als deze: of men mag leveren Havanna of Amers-
foortsch, als tabak gevraagd is. Nu is deze vraag omtrent
cement gesteld door een vereeniging van fabrikanten, om een
merk dat niet door hen geprotegeerd wordt van de markt
te doen verdwijnen of een andere plaats aan te wijzen.
M. d. V. Die vraag komt dus neer op het classificeeren van
handelswaren, in casu bouwmaterialen. Nu behoef ik niet te
zeggendat de gemeente Leiden daartoe allerminst is aange
wezen. Deze is geen lichaam om in dergelijke gevallen in
hoogste instantie te beslissen en zij kan zelfs niet de minste
bindende uitspraak daaromtrent doen. Wanneer de gemeente
Leiden zich daaromtrent verklaarde, was geen andere ge
meente en zelfs geen ingezetene van deze gemeente daardoor
eenigermate gebonden en de gemeente gaat zich dan dus
begeven op een gebied, waar zij in het geheel niet thuis be
hoort. Het is ook zuiver een zaak tusschen fabrikanten en
de gemeente moet daar buiten blijven. De gemeente moet
niet reclame maken voor het eene of andere merk, maar zij
moet zich ook niet laten medesleepen in een strijd tusschen
een vereeniging van fabrikanten en enkele die daar buiten
staan. De gemeente heeft alleen te vragen naar de hoedanig
heid van de gebruikte bouwstoffen en naar niets anders.
Dat nu in dit geval de belangen van de gemeente niet ver
waarloosd zijn, blijkt hieruit. Ten eerste. Ik neem een oogen-
blik aan, dat het merk cement, dat geleverd is aan de uitbrei
ding van de centrale, is geweest ijzer-portland-cement. Dan
zeg ik, de eenige man in ons land, die onpartijdig is, die
zich niet laat leiden door de belangen van fabrikanten of van
vereenigingen tegen enkele, de eenige deskundige autoriteit
in ons land is prof. van der Kloes, en die zegt in «De
Ingenieur", dat dit materiaal als zoodanig niet geringer is
dan ander portland-cement. Ten tweede, M. d. V.toen
door de Vereeniging van cementfabrikanten getracht werd om
het merk, dat hier aan de centrale gebruikt werd, verdacht