76
DONDERDAG
1 JUNI 1911.
De Voorzitter. De Gezondheidscommissie stelt voor, art. 25
aldus te lezen
«Onreine panden en die, welke gevaar opleveren voor het over
brengen van smetstoffen, worden niet aangenomen dan met
opvolging van de door Commissarissen daaromtrent te geven
voorschriften."
Burgemeester en Wethouders geven in overweging, het
artikel aldus te doen luiden.
Artikel 25 wordt, in dezen zin gewijzigd, zonder verdere
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Aan de orde is artikel 26, luidende:
»De beleening wordt geregeld naar de vermoedelijke waarde
van het pand, maar in elk geval zoo, dat bij verkoop van het
pand de voorgeschoten som met de interessen en het adminis-
tratieloon uit de opbrengst gekweten kunnen worden.
De ambtenaren, met de waardeering der panden belast, zijn
aansprakelijk voor de verliezen, welke de Bank door te hooge
beleening mocht komen te lijden, tenzij commissarissen in
bijzondere gevallen met algemeene stemmen besluiten hen van
die aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk te ontheffen.
De schatting der aangeboden voorwerpen geschiedt aan het
hoofdkantoor, voor wat betreft de gouden en zilveren panden,
door den onderkassier, en voor alle andere panden door den
boekhouder; de schatting van alle aan de hulpkantoren aan
geboden voorwerpen geschiedt door den hoofdbeambte.
Door de Bank kan het volle bedrag van een pensioens
termijn worden voorgeschoten, verminderd met hetgeen even
tueel wegens korting van het pensioen wordt afgehouden en
met aftrek van
a. rente voor het verstrekte voorschot van af den dag der
beleening tot den dag, waarop de pensioenstermijn betaalbaar
wordt gesteld; van welke rente bij vroegere aflossing geen
restitutie wordt verleend
b. eventueel verschuldigde zegelkosten.
Pensioenen, welke vooruit worden betaald, worden niet beleend.
Het op een pand geleden verlies wordt door de Bank
gedragen."
De Voorzitter. In art. 26 is een omissie ingeslopen. Tus-
schen de woorden «interessen" en «en het administratieloon"
moeten ingevoegd worden de woorden«het waarborgrecht
op gouden en zilveren voorwerpen".
Artikel 26 wordt, aldus gewijzigd, zonder verdere beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 2741 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Aan de orde is artikel 42, luidende
«De panden, in de hulpkantoren beleend, worden naar de
soort van de in onderpand gegeven voorwerpen, op de daar
voor bestemde plaats zorgvuldig, bewaard, de gouden en zilve
ren en andere waardevolle voorwerpen in afgesloten ruimten.
De aan de hulpkantoren beleende panden blijven uiterlijk
zeven dagen in het hulpkantoor bewaard. De binnen dien tijd
niet geloste panden worden op den achtsten dag naar het
hoofdkantoor gebracht, na vooraf op het tegeneinde van den
pandbrief in volgorde van de op de lijst openstaande panden,
een banknummer te hebben verkregen, overeenkomende met dat,
hetwelk de hiervoor bestemde kolom van het register aanwijst.
Ter onderscheiding van de op de lijsten doorgehaalde week-
panden worden zij bankpanden genoemd.
De naar het hoofdkantoor overgebrachte panden worden
aldaar onmiddellijk in het daarvoor bestemde beleeningsre-
gister ingeschreven met aanduiding daarbij van welk hulp
kantoor zij afkomstig zijn".
De Voorzitter. In dit artikel staat een drukfout. Het
woord «pandbrief moet zijn «pandbewijs".
Art. 42 wordt alsnu zonder beraadslaging en zonder hoof
delijke stemming vastgesteld.
De artikelen 43 tot en met 52 worden achtereenvolgens zon
der beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld,
en tenslotte wordt de geheele verordening zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De heer van der Eest. M. d. V. Mag ik nog even wat
vragen? In artikel 49 staat: «Dit reglement treedt in werking
den 12den Juni 1911". Is dat niet wat heel kort? Deze
verordening moet toch minstens eerst worden goedgekeurd
door Gedeputeerde Staten?
De Voorzitter. De wet stelt dezen termijn; anders zou,
door het vervallen der bestaande verordening, de Bank van
Leening in het geheel niet geregeld zijn.
XV. Verordening, houdende wijziging van de Verordening
op de Straatpolitie van 1 April 1897 (Gem.blad No. 6),
laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 27 October 1910
(Gem.blad No. 23).
(Zie Ing. St. n°. 134).
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
XVI. Voorstel naar aanleiding van de door de heeren van
der Eist c. s. en Meuleman en Vergouwen ingediende voor
stellen in zake de invoering van een progressief schoolgeld
aan de Hoogere-Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 132).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wenschte allereerst een
vraag te doen naar aanleiding van het praeadvies van Bur
gemeester en Wethouders over deze zaak. Is het de bedoeling,
dat de voorstanders een motie indienen, of wordt er een
bepaald voorstel door Burgemeester en Wethouders gedaan?
Wat is eigenlijk de bedoeling? Er wordt wel gevraagd om
een uitspraak, maar uit het ingekomen stuk blijkt niet dui
delijk, of Burgemeester en Wethouders met een voorstel
zullen komen, om hier een uitspraak te doen, of dat gewacht
wordt op een motie. Wanneer gewacht wordt op een motie,
zal ik die met genoegen indienen. Overigens zal ik, wanneer
Burgemeester en Wethouders met een voorstel mochten
komen, daarover met een enkel woord spreken.
De heer van der Eest. M. d. V. Ik heb reeds een voorstel
klaar. Als u dat even wil voorlezen, is de zaak in orde.
De Voorzitter. Ik ontvang van den heer van der Eist de
volgende motie:
«De Raad, van oordeel, dat een progressieve schoolgeldhef
fing op de Hoogere-Burgerschool voor Meisjes gewenscht is,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit de daarvoor noodige
voorstellen bij den Raad in te dienen."
Dit is ook de gedachtengang van Burgemeester en Wet
houders. Burgemeester en Wethouders meenen, dat ook eerst
een principieele uitspraak moet worden gedaan, of men die
richting uit wil of niet. Straks zal de motie, die de heer van
der Eist nu indient, in stemming kunnen worden gebracht.
De motie van den heer van der Eist wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van behandeling uit.
De heer van der Elst. M. d. V. Als het noodig is, kan
erover gesproken worden, maar misschien kan de Raad het
zonder discussie aannemen. Is dat niet het geval, dan wil ik
het voorstel natuurlijk gaarne toelichten.
De Voorzitter. Er zal een stemming uitgelokt worden vóór
of tegen progressie. De heeren hebben kennis genomen van
hetgeen Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld
onder No. 132 van de ingekomen stukken. Is er een van de
leden die naar aanleiding daarvan het woord verlangt? Wenscht
de heer van der Eist zijn motie nog toe te lichten?
De heer van der Elst. Ja, M. d. V. Wij hebben deze
motie ingediend, omdat wij daarmede van de baan wilden
hebben het oorspronkelijk voorstel van den heer Vergouwen,
waarin voorgesteld werd een uniform tarief van 80, dat
daarna door den heer Meuleman dadelijk is aangedikt tot
100. Wij meenden, dat de aanneming van een dergelijk
voorstel een groot gevaar zou opleveren voor de school zelf.
Toen wij dit voorstel hadden ingediend, is daarop onmiddellijk
gevolgd een ander voorstel van de heeren Vergouwen en Meu
leman, dat ons voorstel ging overtroeven. De heeren zijn on
middellijk bovendien teruggekomen op het volgens hen ver
keerde stelsel, dat ƒ60 en ƒ80 te weinig was, want zij stellen
nu zelf voor in sommige gevallen ƒ60 en 80. Maar de fout van
hun voorstel, meen ik, ligt hierin, dat het begincijfer nog
altijd te hoog is. Bovendien, hun voorstel gaat te ver, doordat in
de hoogere klassen een te hoog schoolgeld wordt geheven.
Wat nu het voorstel zelf betreft, ik meen, dat in elk geval een
progressief' stelsel de voorkeur verdient boven een uniform,
omdat bij een uniform stelsel altijd te weinig of te veel wordt
betaald. Sommige personen zullen 60 nog te veel vindenen
anderen zullen, wanneer zij 60 betalen, heel goed, zonder
schade voor hun kas, wat meer kunnen betalen. Wij erkennen
echter, dat aan ons voorstel wel enkele gebreken kleven.
De Commissie van Toezicht heeft in haar rapport, dat overigens
voor ons voorstel niet ongunstig is, eenige wenken gegeven,
en het zou daarom alleen reeds gewenscht zijn, dat een meer
uitgewerkt voorstel kwam van Burgemeester en Wethouders.
Daarom hebben wij per slot van rekening het voorstel gedaan,
dat thans ter tafel ligt.
De heer Vergouwen. M. d. V. De heer van der Elst is be
gonnen met niet direct in te gaan op de vraag zelf, maar
aan te halen de geschiedenis van dit voorstel. Ik zal daar
niet op ingaan, daar het op het oogenblik niet gaat, over de
motie van de drie heeren aan den eenen kant en van de
twee heeren aan den anderen kant te spreken. Het gaat hier
thans alleen over de beginselkwestie. En dan begin ik met
te zeggen, dat ik te allen tijde ben geweest en nog ben vóór