80 Art. 95. De wagenbestuurders zijn verplicht, onmiddellijk te voldoen aan een bevel der politie om hetzij den gang van het rijtuig te minderen, hetzij stil te staan, hetzij door te rijden. Art. 96. Het is den wagenbestuurders verboden, bij den motorwagen meer dan één bijwagen te gebruiken of den bijwagen door den motorwagen te doen duwen, anders dan als rangeer manoeuvre Art. 97. De wagenbestuurders mogen de motorwagens niet verlaten, zoolang er nog eenige mogelijkheid bestaat, dat de wagens door het publiek in beweging worden gebracht. Art. 98. Het is den wagenbestuurders verboden, tusschen zonsondergang en zonsopgang met een tramwagen te rijden, die niet van helderbrandende lantarens, vóór en achter van verschillende kleur, voorzien is. Art. 99. De Directie en de conducteurs zijn verplicht ervoor te zorgen, dat: a. geen tramrijtuig gebruikt worde, dat niet op de vóór- en achterzijde en binnenin voorzien is van een duidelijk zicht baar doorloopend nummer; b. in de tramwagens op voor het publiek duidelijk zichtbare wijze vermeld zij, hoeveel personen gelijktijdig in den wagen en op elk der balcons mogen worden vervoerd; c. in de tramwagens een door den Commissaris van Politie gewaarmerkte afdruk dezer Afdeeling duidelijk leesbaar zij vastgehecht. Art. 100 De wagenbestuurders zijn verplicht de vaart hunner rijtuigen te matigen of stil te houden, zoodra zij bemerken, dat paarden of vee onrustig worden. Art. 101. Het is den conducteurs verboden: a. meer personen binnen in of buiten op de rijtuigen toe te laten dan het door Burgemeester en Wethouders toe gestane aantal b. kinderen, van wie zij weten of redelijkerwijze moeten vermoeden dat zij beneden twaalf jaren oud zijn, zonder ge leide buitenop te laten plaatsnemen c. hinderlijke dieren of voorwerpen in of op dc rijtuigen toe te laten d kennelijk beschonken of onreine personen in of op de wagens toe te laten. Art. 102. De conducteurs en de wagenbestuurders zijn ver plicht, bij elke door Burgemeester en Wethouders aangewezen halteplaats hun tramrijtuig te doen stoppen, wanneer iemand tijdig te kennen geeft, dat hij aldaar wil in- of uitstappen. Art. 103. Degene, wien, omdat hij in kennelijk beschonken of onreinen toestand verkeert, of omdat het aantal passagiers het door Burgemeester en Wethouders toegestane aantal over treft, door den conducteur gelast wordt, het tramrijtuig te verlaten, is verplicht, onmiddellijk aan dien last gevolg te geven. Art 104. Het is verboden zich tegen den conducteur te verzetten, wanneer deze hinderlijke dieren of voorwerpen uit het rijtuig verwijdert, of het verzet van anderen tegen hunne verwijdering te steunen. Art. 105. Het is verboden binnen in de gesloten tram wagens te rooken ol er zich met eene brandende sigaar of pijp in te bevinden, tenzij in afzonderlijke rook-comparti- menten, alsmede de wagens door spuwen te verontreinigen. Art. 106. Het is verboden op tramwagens te klimmen, op de treeplanken te gaan staan of zich aan de tramwagens vast te houden. Art. 107. Het is verboden, op of tusschen de tramrails eenig voorwerp te werpen of neer te leggen, dat gevaar of hinder kan doen ontstaan of het verkeer belemmeren kan, alsmede, zonder daartoe bevoegd te zijn, eene wisseltong te ver zetten of vast te zetten. Art. 108. Het is verboden, met rij- en voertuigen, motor rijtuigen en rijwielen door te rijden op plaatsen, waar halt signalen de nadering van een tramwagen in dwarsstraten of om bochten aankondigen. Art. 109. Het is verboden vlaggen, wimpels en andere voorwerpen zóó op te hangen of te plaatsen, dat zij in aan raking komen met niet-geïsoleerde, stroomvoerende geleidraden van het tramwegnet. Art. 110. Het is verboden, op den openbaren weg met rij- of voertuigen te rijden, waarvan één of meer wielen voorzien zijn van een radkrans, geschikt om door de groef der tram rails te loopen. Art. 111. Het is den wagenbestuurders en den conducteurs verboden op den openbaren weg dienst te doen zonder op zichtbare wijze het door Burgemeester en Wethouders be paalde onderscheidingsteeken te dragen. Art. 112. De conducteurs zijn verplicht, de tramwagens na afloop van eiken rit van binnen te bezichtigen en de door hen gevonden voorwerpen zoo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 24 uur, aan den eigenaar of aan het politie bureau te bezorgen. Art. 113. De bepalingen dezer Afdeeling maken geen in breuk op hetgeen ten opzichte van den intercommunalen tramdienst bij het Tramweg-reglement-1902 bepaald is. Art. 114. De overtreding van art. 105 wordt gestraft met. eene geldboete van ten hoogste één gulden; die van de artt. 93, 98, 99 a en c, 101, 102, 106, 109, 110, 111 en 112 met eene geldboete van ten hoogste drie gulden; die van de artt. 87, 90, 91, 92, 95, 96, 97, 99b, 100, 103 en 104 met eene geldboete van ten hoogste'in//gulden; die van de artt. 89 en 94 met eene geldboete van ten hoogste tien guldendie van art. 88 met eene geldboete van ten hoogste vijftien gulden en die van de artt. 107 en 108 met eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Art. 2. De artikelen 32 en 74 litt. d worden ingetrokken. Art. 3. Het laatste lid van art. 81 wordt gelezen als volgt: »Dit artikel is niet van toepassing op rijtuigen en locomotieven van stoomtrams en op motorwagens en bijwagens van elec- trische trams." Art. 4. Uit artikel 63, eerste lid, vervalt artikel 32. Art. 5. Art. 86 wordt gelezen als volgt: »De overtreding der artikelen 68, 73, litt. a, b en c, 75, litt. a en b76, 77, 78, 79, 82 en 83 wordt gestraft met eene geld boete van ten hoogste drie gulden; die der artikelen 65, litt. a, 66, 67, litt. a, b en c. 70, 70a, 72, 74, litt. a, b en c, 80, 81, litt. a, en 85 met eene geldboete van ten hoogste vijf gulden; die van art. 71,.litt. a en b, met eene geldboete van ten hoogste tien gulden; die van art. 65, litt bmet eene geldboete van ten hoogste vijftien gulden en die van art. 81, litt. b, met eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden." Art. 6. De artikelen 105 tot en met 110 krijgen als nieuwe num mering: 115 tot en met 120. Art. 7. In art. 105 wordt »art. 104" vervangen door »art. 114"; in art. 107 wordt aart. 109" vervangen door sart. 119" en uit art. 109 vervallen de artikelen 92 en 93. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den dag van opening van den electrischen tramdienst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 6