77 betoog, dat eerst eene principieele beslissing moet worden genomen, alvorens tot het opmaken der definitieve en gede tailleerde plannen kan worden overgegaan. Stel toch het geval, dat CJwe Vergadering, in strijd met ons gevoelen en dat van alle gehoorde deskundigen, meende dat b.v. aan het beltbedrijf behoorde te worden vastgehouden, dan zou het uitwerken der plannen in de richting van de verbranding een geheel overbodig werk zijn geweest, dat de gemeente op veel tijd en geld zou komen te staan. Want men verlieze toch vooral niet uit het oogdat in welke richting men ook eene beslissing neemt, steeds zal moeten worden zorg ge dragen, dat tegen het einde van het jaar 1913 een nieuw bedrijf is ingericht. Dan toch vervalt niet alleen het geldende pachtcontract, doch raakt de gemeente ook hare stalen kwijt in verband met het graven van het nieuwe verbindingskanaal door de provincie. Behalve de principieele vraag, welke wijze van vuil ver wijdering men na het jaar 1913 wil zien toegepast, is het noodig, dat nog een tweetal beslissingen reeds thans worden genomen en wel, of de reinigingsdienst in eigen beheer, dan wel volgens pachtcontract zal plaats vinden, alsook of het baggerbedrijf al dan niet zal worden verpacht. Ten opzichte van den reinigingsdienst is o. i. het antwoord niet moeilijk. Volkomen kunnen wij ons in deze vereenigen met de meening van den Directeur van Gemeentewerken, dat bij het stelsel der verbranding van verpachting geen sprake kan zijn. Bij dat stelsel toch is er niets meer te sorteeren, te bewerken en te verkoopen (de slakken uitgezonderd) en juist voor die werkzaamheden zal zich nog het eerst een pachter aanmelden. Immers, indien aan een pachter alleen het verzamelen en transporteeren van huis- en straatvuil wordt opgedragen, dan zal er van het op hygiënische wijze vervoeren naar den oven niet veel terecht komen en zal de pachter nog veel minder letten op de eischen, die aan het verzamelen, in het belang eener economische verbranding, gesteld moeten worden. Daarentegen geven wij met den Directeur van Gemeente werken er de voorkeur aan het baggerbedrijf te verpachten. Het baggeren is een hoogst eenvoudig werk, dat geheel onaf hankelijk van het reinigingsbedrijf wordt uitgevoerd. Recht- streeksche bemoeienis van gemeentewege is dus onnoodig. Ook wordt het baggeren steeds in stukwerk verricht en feitelijk dus al uitbesteed. Het komt ons daarom dan ook eenvoudiger voor het geheele baggerbedrijf te verpachten. Het verwerken der bagger tot waardevolle stof en het verkoopen daarvan vormt bovendien een bedrijf, dat veel beter aan een particulier, in het bezit van baggerstalen en volledig bekend met de plaatsen van afzet en de behoeften van den landbouw, kan worden opgedragen. Een voordeel hiervan is ook, dat de gemeente dan geen baggerstalen behoeft te maken en dus de in het rapport der deskundigen geraamde aanlegkosten ad. /"379.000, waaronder echter begrepen zijn fSO-OOO, die de gemeente voor hare tegenwoordige stalen ontvangen heeft en /"52.000 voor de huisjes nabij de Gasfabriek, die reeds op 29 December j. 1. zijn aangekocht, nog met f45.000 kunnen worden verminderd. Afgezien van de drie genoemde punten, waaromtrent het gewenscht is, dat reeds nu een beslissing wordt genomen, kan eene decisie omtrent de overige in het rapport behandelde punten zonder bezwaar worden uitgesteld tot na het opmaken der definitieve plannen. Voorloopig kan dus de vraag, bij wien de leiding van den in eigen beheer te nemen reinigingsdienst moet berusten en ten opzichte waarvan geen eenstemmigheid bestaat, blijven rusten. Evenzoo de wijze van vuilophaling en verschillende andere detailpunten. Omtrent al deze aangelegenheden zullen wij U later na de uitwerking der plannen ons gevoelen doen kennen. Op grond van al het bovenstaande geven wij U derhalve in overweging te besluiten: a. dat na afloop van het geldende pachtcontract op 31 December 1913 het opgehaalde stadsvuil zal worden vernie tigd langs den weg der verbranding; b. dat de vuilverzameling en de stadsreiniging in dat geval zal geschieden in eigen beheer, en c. dat het baggerwerk onder nader vast te stellen voor waarden zal worden uitbesteed. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 141. Leiden, 31 Mei 1911. Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer S. Douma, om eervol ontslag als keuringsveearts, tevens adjunct-directeur van het Openbaar Slachthuis, bestaat noch bij de Commissie voor het Slachthuis, noch bij ons College bezwaar. Wij geven U mitsdien in overweging den heer S. Douma, op zijn verzoek, met ingang van 15 Juni a.s., eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van keurings-veearts, tevens adjunct-directeur van het Openbaar Slachthuis alhier. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Eibergen 19 Mei 1911. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, S. Douma, keuringsveearts, tevens adjunct-directeur aan het Openbaar Slachthuis in uwe gemeente, dat hij gelet op zijne benoeming tot veearts-hoofdkeurmeester aan het Openbaar Slachthuis te 's Gravenhage UEdelachtbaren beleefd verzoekt hem met ingang van 15 Juni a. s. eervol ontslag uit genoemde betrekking te willen verleenen. 't Welk doende enz. S. Douma. Aan de Raad der gemeente Leiden. No. 142. Leiden, 31 Mei 1911. Onder overlegging van nevensgaand verzoek van den heer H. H. Breuning, om ontslag uit zijne betrekking van leeraar in de Hoogduitsche taal aan het Gymnasium alhier, en van de daaromtrent ingewonnen adviezen van het College van Curatoren van het Gymnasium en van den Inspecteur dei- Gymnasia, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat bij ons tegen inwilliging van dat verzoek geen bedenkingen bestaan. Wij geven U derhalve in overweging aan den heer H. H. Breuning, op zijn verzoek, eervol ontslag te verleenen als leeraar in de Hoogduitsche taal aan het Gymnasium alhier, en zulks overkomstig het gevoelen van Curatoren met ingang van 1 Septem ber 1911 en onder dankbetuiging voor de vele diensten, door hem in genoemde betrekking bewezen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, den 20 Mei 1911. Naar aanleiding van Uw missive van 30 Maart j.l. No. N 10 B 8 betredende bovenaangehaald onderwerp, hebben wij de eer U in de eerste plaats te berichten, dat in overleg met den Heer Breuning wordt verzocht het door hem gevraagde ontslag eerst te doen ingaan tegen den 1 September 1911. Overigens hebben wij de eer U wat de ontslagaanvrage zelve betreft te adviseeren aan den Heer Breuning op de meest eervolle wijze ontslag te verleenen als leeraar aan het Gymnasium alhier, onder dankbetuiging voor de vele diensten door hem in die betrekking bewezen. Curatoren van het Gymnasium: Fockema Andreae Voorzitter De Jong Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. 's-Gravenhage, 25 Mei 1911. In antwoord op het schrijven bovengenoemd heb ik de eer U te ber ichten, dat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen het verleenen van eervol ontslag aan den heer H. H. Breuning als leeraar in het Hoogduitsch aan Uw Gymnasium met ingang van 1 September a.s. De Inspecteur der Gymnasia, C. J. VlNKESTEYN. Aan HEL Burgemeester en Wethouders van Leiden. Leiden, 30 Maart 1911. Aan den raad der gemeente Leiden geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge- teekende, H. H. Breuning, dat hij tengevolge van zijne be noeming tot lector aan de Rijks-Universiteit te Groningen genoodzaakt is ontslag aan te vragen uit zijne betrekking als leeraar aan het Gymnasium te Leiden tegen uiterlijk 1 Juni a.s. Hetwelk doende enz., H. H. Breuning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 3