GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 71 MGËKOKEX ÜTIJKKEX. N°. 132. Leiden, 23 Mei 1911. In Uwe vergaderingen van 19 en 26 Januari j.l. werden de U bekende voorstellen van de heeren van der Eist, Sijtsma en Fokker en van de heeren Meuleman en Vergouwen, welke voorstellen beide invoering van een progressief schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes beoogen, in onze handen gesteld ten fine van praeadvies. Na ernstige overweging zijn wij tot de overtuiging geko men, dat eene beslissing over die voorstellen niet moet wor den genomen, alvorens door Uwe Vergadering principieel is uitgemaakt, of aan de H. B. S. voor Meisjes een progressief schoolgeld zal worden ingevoerd. De redenen, waarom zulks naar ons oordeel gewenscht is, zijn de volgende. In ons college heerscht omtrent de vraag, of al dan niet tot het vaststellen van een progressief schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes moet worden besloten, geen eenstemmig heid. De meerderheid is ten sterkste gekant tegen het invoeren van progressie; de minderheid is er voor. Doch terwijl het eene lid der minderheid zich met een der ingediende voor stellen kan vereenigen, is dit bij het andere lid geenszins het geval. Maar er is meer, waarom het aanbeveling verdient, dat in de gegeven omstandigheden niet dadelijk een concreet voor stel, waarin progressie belichaamd is, wordt aangenomen. De verordening, regelende de heffing van de schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes is na de jongste daarin ten opzichte van het schoolgeld voor de z.g. buitenleerlingen der H. B. S. voor. Jongens aangebrachte wijziging nog al inge wikkeld geworden. Mocht nu worden besloten artikel 2 dier verordening te wijzigen op de in een van beide voorstellen aangegeven wijze, dan vreezen wij, dat de verordening vrijwel onverstaanbaar zal worden en tot allerlei misvattingen aan leiding zal geven. Bij invoering van een voorstel tot progressieve schoolgeld heffing aan de H. B. S. voor Meisjes in den geest van de ingediende voorstellen zal daarom tot eene algeheele omwer king der verordening moeten worden overgegaan. Het school geld aan het Gymnasium, de H. B. S. voor Jongens en de H. B. S. voor Meisjes zal voor ieder dier inrichtingen in een afzonderlijk artikel geregeld moeten worden. Bovendien zal ook het in het bestaande artikel 3 geregelde schoolgeld voor de bijwoning van de lessen in enkele vakken aan de H. B. S. voor Meisjes niet onveranderd kunnen blijven bij invoering van progressie aan die school. Eindelijk kleven aan de beide voorstellen nog verschillende andere gebreken van redactioneelen aard, die het wenschelijk maken, ook al kan men zich met de strekking van een van de beide voorstellen vereenigen, niet tot onveranderde aan neming over te gaan. Hebben wij in het voorafgaande medegedeeld, waarom ons college van meening is, dat de kwestie progressie of geen progressie vooraf in principe beslist moet worden, alvorens tot behandeling der ingediende voorstellen kan worden over gegaan, thans vragen wij nog eerfige oogenblikken uwe aan dacht voor de uiteenzetting van het standpunt, door de meerderheid en de minderheid van ons college ingenomen ten opzichte van de principieele vraag, of tot invoering van progressief schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes al dan niet behoort te worden overgegaan. De meerderheid heeft, zooals wij reeds met een enkel woord opmerkten, ernstig bezwaar tegen progressie, zij het ook, dat de argumenten, voor deze opinie door de meerderheid aan^ gevoerd, voor alle leden, die haar vormen, niet dezelfde zijn. Zij komen op het volgende neer. Hoe men de progressie ook regelt, welke schaal men aan neemt, steeds zal dit geheel willekeurig geschieden. De billijk heid is nu eenmaal door progressie niet te bereiken, ja zelfs kan progressie juist tot onbillijkheid leiden. Stel n.l. het geval, dat van iemand met een groot inkomen en die tevens in het bezit is van een groot aantal kinderen, een hooger schoolgeld wordt geheven dan van een ander, die een kleiner inkomen heeft en slechts weinig kinderen, dan kan dit toch zeer onbillijke gevolgen hebben. Men moet het onderwijs ook niet zoo duur maken. Er is geen enkele reden, waarom het schoolgeld niet voor allen gelijk kan zijn, nu door progressie de billijkheid toch niet kan worden bereikt. En kost het onderwijs meer dan aan schoolgeld wordt ontvangen, dan kan dat meerdere over alle belastingbetalende burgers worden omgeslagen, aangezien het een algemeen belang is, dat in een gemeente goed en niet te duur onderwijs wordt gegeven. Ook ziet de meerderheid niet in, waarom nu juist aan de H. B. S. voor Meisjes een progressief schoolgeld moet worden geheven. Een gevolg hiervan zal zijn, men behoeft er geen oogen- blik aan te twijfelen, dat het aantal leerlingen belangrijk daalt. De ouders van vele leerlingen, die de H. B. S. voor Meisjes plegen te bezoeken, zijn toch werkelijk niet zoo gefortuneerd, dat een hooger schoolgeld zonder bezwaar door hen kan worden be taald. Velen zullen dus genoodzaakt zijn hun kinderen van de school te nemen en de mogelijkheid is daarom geenszins uitgesloten, dat men in plaats van een hoogere, een lagere opbrengst aan schoolgeld zal krijgen. Men telle dit vooral niet te licht, want op deze wijze zou een school, die naar veler oordeel in een werkelijke behoefte der burgerij voorziet, lang zaam maar zeker te gronde gaan. Doch ook al doet zich dit geval niet voor en kan men niettegenstaande de daling van het aantal leerlingen van een hooger opbrengst verzekerd zijn, ook dan nog geeft de meer derheid er de voorkeur aan weinig van velen boven veel van weinigen te krijgen. Immers hoe meer kinderen van het onderwijs profiteeren, hoe beter de school aan haar doel zal beantwoorden. Eindelijk is er naar het oordeel der meerderheid nog een bezwaar aan de invoering van een progressief schoolgeld ver bonden, zij het ook een indirect bezwaar, hierin bestaande, dat de ontduiking van de inkomstenbelasting er door in de hand zal worden gewerkt, doordat men dan bij te lagen aan slag niet alleen minder inkomstenbelasting behoeft te betalen, doch bovendien met betaling van een lager schoolgeld kan volstaan. De minderheid is van een geheel tegenovergesteld gevoelen. Zij ziet niet in, waarom het schoolgeld zoo laag moet zijn en grootendeels ten laste moet komen van alle belasting be talende burgers. Naar haar oordeel is er dan ook geen enkele reden, waarom het schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes niet op een hooger bedrag kan worden gesteld. In andere plaatsen b.v. in den Haag, betalen de ouders veel hooger schoolgeld voor hun kinderen dan hier, zelfs voor het lager onderwijs; voor belangrijke daling van het aantal leerlingen behoeft men dus niet zoo bevreesd te zijn. Bovendien is de H.B. S. voor Meisjes een luxeschool, die niet op één lijn kan worden gesteld met de H. B. S. voor Jongens. Al bestaat dan ook op laatstgenoemde school geen progressief schoolgeld, dit is nog geen reden, om dit nu ook na te laten ten opzichte van de H. B. S. voor Meisjes. Op deze school wordt onderwijs gegeven, waartoe het Rijk de gemeente niet verplicht en deze school is ook niet in het genot van Rijkssubsidie. Verhooging van het schoolgeld boven het bedrag, dat aan de H.B. S. voor Jongens geheven wordt, is dus alleszins gewettigd. Natuurlijk wordt door invoering van progressie onbillijk heid niet geheel en al opgeheven, doch dat zij er door wordt verminderd zal toch moeilijk kunnen worden tegengesproken. En wat tenslotte de vrees van de meerderheid betreft, dat door het invoeren der progressie belastingontduiking zal wor den in de hand gewerkt, die vrees kan de minderheid niet deelen. De klassen zijn bij de schoolgeldheffing veel geringer in aantal dan bij de inkomstenbelasting en dus het verschil tusschen de eene categorie en de andere veel grooter. Belas tingontduiking zal dus door invoering van progressief school geld op de H. B. S. voor Meisjes niet, of althans in hoogst geringe mate toenemen. De meerderheid acht zich door het bovenstaande niet over tuigd. Vergelijking met den Haag gaat niet op. Daar zijn velen nu eenmaal bereid meer schoolgeld te betalen dan hier, omdat zij daar liever wonen. Gaat men hier het school geld belangrijk verhoogen, en dat zal bij invoering van pro gressie wel steeds het geval zijn, dan zal men velen, die mis schien anders in Leiden zouden komen wonen, afschrikken. Men verlieze toch vooral niet uit het oog, dat Leiden, zooals reeds meermalen is opgemerkt, juist in hare H. B. S. voor Meisjes met niet te hoog schoolgeld een bijzondere aantrek kelijkheid bezit, die dikwijls bij de keuze van een woonplaats den doorslag geeft. Ook is de mogelijkheid geenszins uitge sloten, dat bij invoering van een progressief schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes de ouders hun kinderen, in plaats van die school, de H.B. S. voor Jongens doen bezoeken, teneinde aan de betaling van hooger schoolgeld te ontkomen. Om alle deze redenen meent de meerderheid invoering van progressie ten sterkste te moeten blijven ontraden en Uwe Vergadering ernstig in overweging te moeten geven U in beginsel tegen progressieve schoolgeldheffing aan de H. B. S. voor Meisjes te verklaren. Tenslotte zij nog opgemerkt, dat twee van de drie léden van ons college, die in het bovenstaande als »de meerderheid" zijn aangeduid, niet ongenegen zijn tot eene geringe ver hooging van het schoolgeld aan de H. B. S. voor Meisjes mede te werken in dien zin, dat het tegenwoordige schoolgeld van f 60 voor iedere leerlinge wordt verhoogd b. v. tot f 80. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 1