DONDERDAG 11 MEI 1911. 61 lk wensch daarom dus in de eerste plaats mij te verklaren tegen het amendement van den heer Reimeringer, omdat ik het, als het subsidie verleend wordt, rationeel vind, dat de 1000 worden terugbetaald. Beide besluiten, dat van verleden jaar en dat van nu, moeten absoluut gescheiden blijven. In de tweede plaats dit deel ik nu maar vast medezal ik om principiëele redenen ook stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker. M. de V. lk heb met zekere verbazing de woorden van den heer Meuleman gehoord, namelijk dat de Regeering hier eenige pressie zou uitoefenen op de ge meente ten aanzien van de besteding der gemeentelijke financiën. De heer Meuleman kan toch weten, dat de Regeering bij een subsidie, dat zij aan eerie zaak van openbaar belang geeft, gewoonlijk den eisch stelt, dat particulieren, gemeenten of provinciën mede bijdragen; men denke aan de subsidiën voor tramwegen, kanalen en andere verkeerswegen. De thans ge stelde eisch is dus volstrekt niet nieuw en, al moge men misschien het stellen van dien eisch betreuren, van pressie is dus geen sprake. Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben straks besloten toe te treden tot de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten eu daarvoor een geldelijk bedrag gevoteerd, maar- is de daarvoor benoodigde uitgave ad ƒ400.nu zooveel nuttiger dan het ongeveer gelijke bedrag, dat de Openbare Leeszaal ons vraagt,? Het argument der financiën mag hier m. i. niet den doorslag geven. Intusschen, de heer Meuleman heelt principiëele bezwaren en daarvan zal ik hem wel niet kunnen afbrengen. De heer Meuleman. M. d. V. liet is mij 'bekend dat het Rijk bij het verleenen van subsidie den eisch stelt, dat ook particulieren, gemeente en provincie steun bieden, maar die eisch is in dit geval niet gesteld aan particulieren en provincie, doch alleen aan de gemeente. Toch ware de eisch van parti culiere bijdragen op zijne plaats geweest; dan hadden de voorstanders eens kunnen toonen, wat zij voor de zaak over hebben. Wat. het lidmaatschap van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten betreft, is de heer Fokker met, zijne opmerking aan het verkeerde adres. Hij had die opmerking zooeven moeten richten tot Burgemeester en Wethouders en niet tot mij, maar toen heeft hij gezwegen. De heer Fokker verwart hier twee zaken, die nu eens absoluut niets met elkaar te maken hebben. De heer Reimeringer. M. d. V. Nog een enkel woord, lk acht het zeer logisch, dat men zich verleden jaar bepaald heeft tot een subsidie van 1000 voor eens ten behoeve van de installatie, omdat men het vaste vertrouwen had, dat het Rijk 800 aƒ900 subsidie zou geven. Men heeft toen de ge meente niet willen lastig vallen, maar thans zijn de omstan digheden gewijzigd. lk handhaaf dus mijn amendement. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Voor het geval onverhoopt het amendemeut-Reimeringer mocht worden ver worpen, wensch ik, naar aanleiding van het door de heeren Fockema Andreae en van der Eist gesprokene, een ander amendement in te dienen, strekkende om aan al. a van het voorstel, na het woord «terugbetaald", toe te voegen de woorden »tot een bedrag van ƒ550'. Het resultaat zal dan bij aan neming van dit amendement zijn, dat een jaarlijksch subsidie van 450 wordt verleend, maar dat van de 1000 een bedrag van ƒ550 wordt terugbetaald. De Voorzitter. Ik wil even het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de ƒ1000 terug te vorderen, nader toe lichten. Wanneer het hier eene rekenkundige som gold, zou ik veel gevoelen voor de redeneering van den heer Fockema Andreae, maar ook alleen voor het geval, dat velleden jaar een voorstel om voor het vervolg een jaarlijksch subsidie van ƒ450 te geven, de instemming van den Raad had kunnen vinden; doch ik ben van oordeel, dat over een dergelijk voor stel de stemming misschien anders zou zijn uitgevallen, dan zij bij die gelegenheid uitgevallen is ten aanzien van het subsidie van ƒ1000 voor eens. Wanneer echter het voorstel van Burgemeester en Wet houders wordt aangenomen en wij ons derhalve verplichten, een jaarlijksch subsidie te geven van 450, is het toch ook niet onbillijk, dat wij de voor eens gegeven som van ƒ1000 terug vragen. Door anders te handelen, zouden wij te kort doen aan den eerbied voor een eenmaal genomen Raadsbesluit daar wij dan thans eenvoudig zouden verklaren: wij hebben indertijd dat bedrag van lOÖO nu wel uitdrukkelijk slechts voor ééns toegestaan, maar nu moogt gij dat bedrag toch houden en bovendien krijgt gij nog een jaarlijksch subsidie van 450. De thans voorgestelde wijziging van de subsidieering is hierop gebaseerd, dat v?ij het jammer zouden vinden, wanneer de leeszaal het Rijkssubsidie zou moeten derven, te meer waar deze leeszaal op zoo onpartijdige wijze wordt bestuurd. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van den heer Reimeringer, in stemming gebracht, wordt met 22 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Vergouwen, Bosch, Bots, A. Mulder, Wildeboer, van der Eist, Corts, Pera, P. J. Mulder, Meuleman, van Hamel, Eerstens, van der Lip, Korevaar, de Vi ies, Fockema Andreae, Briët, Timp, üriessen, de Boer, van Tol en Zwiers. Vóór stemmen de heeren: Hoogenboom, Carpentier Alting, Sijtsma, van Gruting, Roem, Fokker en Reimeringer. Het amendement van den heer Carpentier Alting, strek kende om aan sub a. van het voorstel van Burgemeester en Wethouders toe te voegen de woorden»tot een bedrag van 550" wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Bosch. M. d. V. Mag ik vragen, op welke wijze die teruggave van ƒ550 zal worden geregeld, wanneer het amendement van den heer Carpentier Alting mocht worden aangenomen De Voorzitter. Dit is reeds omschreven in de toelichting van ons voorstel. Wordt het amendement, om in plaats van ƒ1000een som van ƒ550.te doen restitueeren, aange nomen, dan zal het eerste jaar een bedrag van ƒ450.— en het tweede jaar een van ƒ100.moeten worden teruggegeven. De heer van der Lip. De heer Carpentier Alting heeft nu het denkbeeld van den heer Fockema Andreae in eeri amen dement belichaamd. Ik geef toe, dat bij eerste beschouwing voor het denkbeeld van den heer Fockema Andreae wel iets te zeggen is, maar bij nadere beschouwing meen ik toch, dat hel niet opgaat. Wanneer men zich plaatst op het standpunt van Burgemeester en Wethouders, dat de Raad indertijd het subsidie slechts voor eens heeft verleend en dat het daarom verkeerd is, nu daarenboven nog een jaarlijksch subsidie te gaan verleenen, dan moet men ook het voorstel van Burge meester en Wethouders ongewijzigd aannemen. Gesteld, de vereeniging ware eerst over twee jaren met deze aanvrage gekomen, zouden wij dan maar f 100 moeten terugvorderen Of zouden wij geld hebben moeten toegeven, als de vereeniging zich eerst over drie jaar tot ons had gewend met het verzoek om een jaarlijksche bijdrage? Dit toch zou de consequentie zijn van het standpunt van den lieer Fockema Andreae. Het juiste standpunt acht ik gelegen in het voorstel van Burgemeester' en Wethouders: verleening van een jaarlijksch subsidie met terugvordering van de f 1000. Aan ons besluit van heden terugwerkende kracht te gaan verleenen, acht ik verkeerd. De f 1000 zijn verleend met het oog hierop, dat geen jaarlijksch subsidie zou worden gevraagd en verleend. Nu dit laatste door bijzondere omstandigheden toch wordt voorgesteld, is het logisch dat de f 1000 geheel worden terugbetaald. De heer- Carpentier Alting. M. d. V. Ik heb met mijn amendement eene stemming willen uitlokken over de meening van de heeren Fockema Andreae en van der Eist, die het niet gewenscht vonden zelf een voorstel in die richting te doen. Dit schijnt mij wenschelijk, nu wij van den heer van der Eist hebben vernomen, dat eene beslissing in den geest van mijn amendement ook overeenstemt mer de denkbeelden van het bestuur der Openbare Leeszaal. Beter ware het echter m i. geweest, niet aan een verrekening met het vroeger ver leende subsidie van 1000 te denken. Dat dit geschied is, schijnt mij niet juist. Zeker, die ƒ1000 zijn ten behoeve der eerste inrichting van de leeszaal toegestaan op een tijdstip, waarop men meende dat ge.en jaarlijksch subsidie zou noodig zijn, omdat er gegrond vermoeden was, dat daaraan ook geen behoefte zou bestaan. Had men zeker geweten, dat dit wel het geval zou wezen, dan ware men stellig toen reeds met eene vraag om een jaarlijksch subsidie gekomen en zou het vermoedelijk al dadelijk tevens zijn toegestaan. Ik blijf dus van meening, dat het alleszins rationeel is, de eerst geschonken som althans niet ten volle te doen terugbetalen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik moet nog wel even het woord vragen, om te zeggen, dat ik zal stemmen tegen het amendement van den heer Carpentier Alting, al heb ik zelf het daarin belichaamde denkbeeld geopperd. Daartoe ben ik niet bewogen door de woorden van den heer van der Lip, die voor mij niet afdoende waren, maar wel door eene andere overweging, die ik eerlijk zal mededeelen. Mijnheer de Voor zitter' Jk heb liever een half ei dan een leege dop, en wanneer ik nu den Raad rondzie, geloof ik dat het voorstel van Burge meester en Wethouders ongeamendeerd veel kans heeft te worden aangenomen, maar geamendeerd zeker zal vallen. Het is louter eene quaestie van tactiekwaarvoor men in den regel niet uitkomt, maar die ik even heb willen releveeren. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 5