60
DONDERDAG 11 MEI 1911.
XIX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve
van de verbetering der rioleering van het gesticht »Endegeest".
(Zie Ing. St. No. 110).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XX. Verzoek van Mr. E. P. van Lanschot e.a. in zake de
oprichting van eene Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten.
(Zie Ing. St. No. 103).
De Voorzitter. Hierbij komt tevens in behandeling het zoo
straks voorgelezen adres.
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
overeenkomstig het praeadvies besloten.
XXI. Verzoek van het Bestuur der vereeniging „Openbare
Leeszaal en Bibliotheek te Leiden" om toekenning van een
jaarlijksch subsidie ad 450.
(Zie Ing. St. n°. 102).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Reimerjnger. M. d. V. Ik heb met genoegen dit
voorstel begroet, maar ééne zinsnede in het voorstel betreur
ik zeer. namelijk die, waarin gezegd wordt, dat de Vereeniging
de ƒ1000, die indertijd gegeven zijn, weder moet terugstorten.
Uit de toelichting blijkt, dat de Openbare Leeszaal het geld
zeer noodig heeft. Als wij nu het subsidie toestaan onder de
voorwaarde van terugstorting der ƒ1000, dan zal de Vereeni
ging de eerste twee jaar niets ontvangen, terwijl zij nu reeds
een tekort heeft van ƒ900, en dus zeker in financieele moei
lijkheden komen. Daarom stel ik voor, in punt a te doen ver
vallen de woorden: „onder voorwaarde, dat het bij raadsbe
sluit van 16 December 1909 voor eens toegekend subsidie op
de bovenomschreven wijze aan de gemeente worde terugbe
taald."
Het amendement wordt voldoende ondersteund en komt
derhalve in behandeling.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil met een enkel woord zeggen,
waarom ik het amendement van den heer Reimeringer zal
steunen. Toen ik, nog heel jong lid zijnde, in dezen Raad wel
eens over kleinigheden viel, werd mij eens geantwoord: wat
gij wilt, zou der gemeente onwaardig zijn, en thans moet ik
erkennen, dat men daarin niet geheel ongelijk had. Men zou
haast hetzelfde ook van het voorstel, dat wij thans behandelen,
kunnen zeggen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
heeft iets van kruidenierspolitiek. Zij willen om het Rijkssubsidie
machtig te worden, aan de Leeszaal slechts in schijn een
subsidie van 450 geven, immers de Vereeniging zal de eerste
twee jaar niets van het subsidie ontvangen. Indien wij over
twee jaar mochten besluiten het subsidie in te trekken, dan
zullen wij gedurende de eerstvolgende twee jaar feitelijk geen
subsidie hebben gegeven. Laat ons daarom royaal zijn en de
ƒ450 toekennen, zonder terugbetaling te eischen van de vroeger
gegeven 1000. Zat de Vereeniging goed in de contanten,
dan was hiervoor nog iets te zeggen, maar waar zij inderdaad
moeite heeft om rond te komen en zij steeds hare behoeften
ziet vermeerderen, zullen wij goed doen, haar die 1000 te
laten behouden.
Daarom zal ik met vrijmoedigheid stemmen voor het amen
dement van den heer Reimeringer.
De heer Bosch. M. d. V. In tegenstelling met den geachten
vorigen spreker zal ik tegen het amendement stemmen. De
heer Sijtsma heeft m. i. de geschiedenis van die ƒ1000 te
zeer uit het oog verloren. Bij de toekenning daarvan is
indertijd uitdrukkelijk gezegd, dat dit subsidie zou strekken
tot steun in de oprichtingskosten, onder de bepaalde voor
waarde, dat het zou zijn eene gift voor eens en dat de
Vereeniging in het vervolg op geen steun meer zou mogen
rekenen. Er is dus m. i. alleszins reden voor de gemeente om,
waar zij nu een subsidie wil verleenen, over de al of niet-
wenschelijkheid waarvan ik thans niet spreek, de vroeger
gegeven ƒ1000 terug te vorderen.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik zal de zaak niet
zoo opvatten als de heer Sijtsma. Mij komt het voor, dat hier
niet getracht wordt op eene geniepige manier het Rijkssubsidie
te doen inpalmen. Ik geloof inderdaad, dat het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt bedoeld, zooals het is
gedaan. Er is indertijd tot de vereeniging gezegd, dat zij
niet meer mocht terugkomen, en nu acht ik het niet goed
te handelen, alsof die voorwaarde niet was gesteld.
Ik vind er dus veel voor te zeggen het besluit van verleden
jaar in te trekken, al kan ik er mij best mede vereenigen,
dat Burgemeester en Wethouders het der vereeniging gemak
kelijk willen maken bij het terugbetalen der ƒ1000.
Bij mij is echter de vraag gerezen, of wij nu ook de volle
1000 moeten terugvorderen. Als de vereeniging verleden
jaar eens gedaan had wat zij nu doet en ons toen een subsidie van
450 per jaar had gevraagd, zouden wij dat subsidie dan hebben
verleendja dan neen Wij zitten hier nog ongeveer als ver
leden jaar; zouden wij dus verleden jaar bereid zijn geweest
het subsidie van ƒ450 te verleenen, dan zou het nu rationeel
zijn niet de geheele 1000 terug te vorderen, doch slechts 550.
Ik wil geen amendement voorstellen, maar zou wel aan
Burgemeester en Wethouders willen vragen, of dit inderdaad
niet de rationeele weg zou zijn.
De heer van der Elst. Wat de heer Fockema Andreae
heeft gezegd, is, geloof ik, ook de meening van het bestuur
van de leeszaal zelf. Het bestuur erkent, dat het zich indertijd
op het standpunt heeft gesteld, dat een subsidie slechts voor
eens, zonder meer, zou worden aangevraagd en dat daarom
de regeling, zooals die nu door Burgemeester en Wethouders
wordt voorgesteld, ook niet onbillijk is. De andere opvatting
is noodig geworden, omdat anders het subsidie van het Rijk
zou vervallen. Natuurlijk is er veel geld noodig en wanneer
het succes blijft doorgaan, dan zal er steeds meer geld noodig
zijn, meer naarmate er hoogere eischen worden gesteld aan
het in orde houden van de bibliotheek, het aanschaffen van
standaardwerken enz. De bedoeling van het bestuur van de
leeszaal was indertijd geen andere dan om een subsidie aan
te vragen voor eens, maar noodgedrongen heeft men dit
standpunt moeten wijzigen. Ben ik echter wel ingelicht, dan
zou het bestuur ook gaarne zien, dat eene regeling werd
getroffen in den geest, als door den heer Fockema Andreae
zooeven werd aangegeven, n.l. dat de zaak zoo zou worden
ingericht, dat het subsidie werd geacht te zijn aangevraagd
het vorige jaar, zoodat het bestuur dan op dit oogenblik nog
zou hebben te betalen ƒ1000 ƒ450, dus ƒ550.
Ik zal daartoe echter geen amendement voorstellen, omdat
dit wellicht de stemming onzuiver zou maken. Hoofdzaak is,
dat het subsidie van het Rijk niet verloren gaat.
De heer Vergouwen. M. d. V. Nu ik den heer van der
Eist heb gehoord, zou ik zeggen, dat, wanneer wij het voorstel
van den heer Reimeringer aannamen, wij zouden zijn plus
royalistes que le roi, want dan zouden wij 1000 cadeau gaan
geven, terwijl het bestuur van de leeszaal tevreden is met
een bedrag van 550. Wat de heer van der Eist heeft mede
gedeeld, is een krachtig argument tegen het amendement
van den heer Reimeringer.
De heer Sijtsma. Er is gezegd, dat ik geen rekening zou
gehouden ht bben met de geschiedenis van deze zaak. De heer
Bosch heeft die geschiedenis echter ook niet geheel volledig
medegedeeld. Immers hij zeide, dat het in principe was aan
genomen, dat men slechts éénmaal een zeker bedrag zou
geven. Hij vergat echter, erbij mede te deelen, dat door den
vorigen voorzitter van dezen Raad, die een groot aandeel
heeft^ gehad in de stichting van de leeszaal en die als lid van
de Tweede Kamer ook ongeveer weten kon, wat er omtrent
de openbare leeszalen zou worden besloten, indertijd werd mede
gedeeld, dat in uitzicht was gesteld een jaarlijksch subsidie van
het Rijk van /800 a ƒ900. Met dit vooruitzicht meende het
bestuur van de leeszaal het dan wel te kunnen stellen met
een subsidie van de gemeente voor eens. Daarin is echter
een verandering gekomen en dit brengt ook verandering mede
in de opvatting, die wij omtrent deze zaak kunnen hebben.
Wat de meening van het bestuur van de leeszaal zelve
betreft, de heer van der Eist schijnt hier als tolk van dat
bestuur te zijn opgetreden. Daartegenover moet ik stellen,
dat ik ook een lid van dat bestuur gesproken heb, die mij
zeide: wij hebben het geld broodnoodig. Wanneer het bestuur
evenwel met ƒ550 tevreden is, dan zou ik mij natuurlijk ook
bij dit inzicht nederleggen.
De heer Meuleman. Ik zal mij verklaren tegen het amen
dement van den heer Reimeringer, wat geen verbazing zal
wekken, omdat ik mij zal verklaren tegen het geheele subsidie.
De heer Fockema Andreae zeide, dat wij nu in dezelfde positie
verkeeren als ten vorige jare.
Ik weet echter niet, of het vorige jaar een jaarlijksch
subsidie zou zijn toegestaanherinner ik mij wel, dan heeft
de heer Fockema Andreae bij net toestaan van het bedrag
van ƒ1000 duidelijk gezegd, dat hij over zijn bezwaren zou
heenstappen, omdat het hier gold een subsidie slechts voor eens.
En aangezien het voorstel toen is aangenomen met slechts
één stem meerderheid, betwijfel ik zeer, of een voorstel tot
het geven van een jaarlijksch subsidie aangenomen zou zijn.
Bovendien vind ikdat het niet aangaat, dat op deze wijze
pressie wordt uitgeoefend op de gemeentede Regeering zegt
nu eenvoudig: wij geven geen subsidie, wanneer de gemeente
het ook niet doet. Dat is een pressie, die wij niet behoeven
te dulden. Wanneer, omdat wij geen subsidie geven, liet
Rijk ook geen subsidie geeft, dan vind ik dat zeer treurig
voor de leeszaal, maar zoo schitterend zijn onze financiën
met, dat wij, in plaats van ƒ1000, nu ƒ11000 zullen gaan
geven. Immers wanneer men ƒ450 jaarlijksch subsidie
kapitaliseert, dan maakt het een bedrag uit van ƒ11000.