66 Art. 21. In het kasboek worden dagelijks ingeschreven alle ontvang sten en uitgaven met vermelding van derzelver aard. In het beleenregister wordt ingeschreven: 1. de datum van beleening; 2. het jaarlijks doorloopend nummer; 3. de naam van den beleener; 4. de aard en het getal der beleende voorwerpen 5. het voorgeschoten bedrag; 6. de datum der lossing of van den verkoop. In het lossingsregister wordt ingeschreven 1. de datum der lossing; 2. het nummer der beleening; 3. de datum der beleening; 4. het aantal rentedagen 5. de terugontvangen hoofdsom; 6. de ontvangen rente; 7. het verschuldigde administratieloon. In het verkoopregister wordt ingeschreven 1. de datum van den verkoop; 2. het nummer der beleening; 3. de datum der beleening; 4. het beleende voorwerp; 5. de voorgeschoten som 6. de verschuldigde rente; 7. het administratieloon; 8. de waarborgrechten op gouden en zilveren voorwerpen 9. de koopprijs; 10. de vendugelden; 11. de winst of het verlies op elk verkocht pand; 12. het uitbetaald of vervallen overschot. In het register van betaalde voorschotten op pensioenen wordt ingeschreven: 1. de datum van het voorschot; 2. de naam van den gepensionneerde 3. het bruto bedrag van het voorschot; 4. de verschuldigde rente; 5. andere kosten; 6. de datum van terugontvangst. In het register van terugontvangen pensioen-voorschotten wordt ingeschreven 1. de datum van ontvangst; 2. de naam van den gepensionneerde; 3. het terugontvangen bedrag; 4. de terugontvangen onkosten. Bankoperatiën. Art. 22. Het bedrijf der Bank wordt uitgeoefend in haar hoofdkantoor en in twee hulpkantoren door de letters A en B van elkander en van het hoofdkantoor onderscheiden Art. 23 De lokalen van de Bank zijn iederen werkdag voor het publiek geopend op de uren, door commissarissen aan te wijzen. Op Zondagen en algemeen erkende Christelijke feestdagen zijn de lokalen der Bank gesloten. Voorschotten op pensioenen worden uitsluitend verstrekt aan het hoofdkantoor. Art. 24. Tot pand worden niet aangenomen a. zaken, die kenlijk tot den eeredienst behooren ofkenlijk afkomstig zijn van instellingen van weldadigheid; b. zaken, die met duidelijke omschrijving bij de Bank als ontvreemd of verloren zijn aangegeven, behoudens schriftelijke machtiging van het hoofd der plaatselijke politie; c. goederen, behoorende tot de kleeding, uitrusting of wape ning van een krijgsman beneden den rang van officier; d. effecten en onlichamelijke zaken, behalve rijkspensioenen. Van kinderen, die kenlijk den leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en van personen, in kenlijken staat van dronkenschap, worden geen panden of gelden aangenomen en aan die kinderen en personen worden geen panden of gelden verstrekt. Art. 25. Onreine panden worden niet aangenomen, en bij het heer- schen van epidemische ziekten ook geen kleederen of andere goederen, welke de besmetting kunnen overplaatsen, tenzij met inachtneming der voorschriften, welke commissarissen daaromtrent zullen geven. Art. 26. De beleening wordt geregeld naar de vermoedelijke waarde van het pand, maar in elk geval zoo, dat bij verkoop van het pand de voorgeschoten som met de interessen en het adminis tratieloon uit de opbrengst gekweten kunnen worden. De ambtenaren, met de waardeering der panden belast, zijn aansprakelijk voor de verliezen, welke de Bank door te hooge beleening mocht komen te lijden, tenzij commissarissen in bijzondere gevallen met algemeene stemmen besluiten hen van die aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk te ontheffen. De schatting der aangeboden voorwerpen geschiedt aan het hoofdkantoor, voor wat betreft de gouden en zilveren panden, door den onderkassier en voor alle andere panden door den boekhouder; de schatting van alle aan de hulpkantoren aan geboden voorwerpen geschiedt door den hoofdbeambte. Door de Bank kan het volle bedrag van een pensioens termijn worden voorgeschoten, verminderd met hetgeen even tueel wegens korting van het pensioen wordt afgehouden en met aftrek van a rente voor het verstrekte voorschot van af den dag der beleening tot den dag, waarop de pensioenstermijn betaalbaar wordt gesteld; van welke rente bij vroegere aflossing geen restitutie wordt verleend b. eventueel verschuldigde zegelkosten. Pensioenen, welke vooruit worden betaald, worden niet beleend. Het op een pand geleden verlies wordt door de Bank gedragen. Art. 27. Aan den pandgever moet tegelijk met het voorschot een pandbewijs, waarvan het model door commissarissen wordt vastgesteld, worden uitgereikt, vermeldende in ieder geval den aard van het pand, het bedrag daarop voorgeschoten, de getaxeerde waarde en den dag en het volgnummer der beleening. Aan de keerzijde van het pandbewijs worden de rechten, aan den houder toekomende, kortelijk aangestipt. Het dubbele van het pandbewijs wordt onmiddellijk aan het pand gehecht. Indien hetgeen ingevolge dit reglement ter zake van een beleening op een pandbewijs is vermeld niet overeenstemt met hetgeen te dier zaken in het register is ingeschreven, beslist de inhoud van het pandbewijs, zoolang niet de valsch- heid of de vervalsching van het pandbewijs is bewezen. Art. 28. De Bank verstrekt geene lagere voorschotten dan van 0,50 en geene hoogere dan van f 300.— Met uitdrukkelijke machtiging van commissarissen kan echter het maximum in bijzondere gevallen tot f 500.— worden opgevoerd. Art. 29. Wanneer goederen tot pand worden aangeboden, die als ontvreemd of verloren zijn aangegeven of waarvan vermoed wordt, dat zij zijn ontvreemd of verloren, wordt deswege grondig onderzoek ingesteld en, naar gelang van omstandigheden en bevinding, aan de rechterlijke macht van den uitslag kennis geven. In zulke gevallen wordt de beleening uiterlijk gedurende vier en twintig uren geschorst en het goed gedurende dien tijd bij de Bank aangehouden, ten ware naar aanleiding van rechterlijke bevelen eene langduriger schorsing en aanhouding noodzakelijk mocht zijn. Ontvreemde of verloren goederen worden aan de eigenaars teruggegeven met inachtneming der voorschriften, bepaald bij art. II der Pandhuiswet 1910 S. 321. Art. 30. De panden worden met de meeste zorg bewaard en onder houden. De gouden en zilveren en andere waardevolle voor werpen worden in de daartoe bestemde kluis bewaard. De Bank is verantwoordelijk voor alle schade, welke de panden ondergaan, behalve wanneer die schade een gevolg is van oorzaken, welke buiten het bereik vallen van gewone voorzorg of voortvloeien uit den aard van het beleende voorwerp. De panden worden door de Bank tegen brandschade ver zekerd voor de waarden der panden, zooals deze bij de be leening is geschat. Bij gedeeltelijke schade, door of tengevolge van brand, zal de schadevergoeding, door de Bank voor ieder pand van brandverzekeringmaatschappijen ontvangen, aan den houder van het pandbewijs bij de lossing worden uitgekeerd na aftrek der kosten. Is een pand door brand verloren gegaan, dan wordt hetgeen de krachtens de verzekering te vorderen vergoeding meer be draagt dan de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is aan den rechthebbende uitgekeerd, indien deze een daartoe strekkend verzoek doet binnen twaalf maanden na den dag, waarop het pand gelost had moeten worden. In geval van schade door diefstal of bij vermissing van een pand wordt aan den houder van het pandbewijs uitgekeerd de bij de beleening geschatte waarde, onder aftrek van de beleensom en hetgeen ter zake van de beleening verschuldigd is, indien de rechthebbende een daartoe strekkend verzoek doet binnen twaalf maanden na den dag, waarop het pand gelost had moeten worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 6