44
DONDERDAG 9 MAART 1911.
Raad onderwerpen en vragen, of zelfs het financieele voordeel
wel een motie! zou kunnen zijn, om op dien grond met den
heer Sijtsma mede te gaan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal zeer kort zijn in mijn
antwoord, want wij zullen elkaar wel niet overtuigen, maar
ik meen toch een paar opmerkingen nog te moeten maken.
In de allereerste plaats aan onzen geaehten Wethouder, die,
telkens wanneer hij de afschaffing van het ambulantisme ter
sprake bracht en de moeilijkheden besprak, die daaruit zouden
voortvloeien, niet het oog gehad heeft, zooals de heer Ver
gouwen reeds heeft gezegd, op scholen als wij nu op het oog
hebben, maar steeds heeft gesproken over twaalf-, zestien-,
zeventienklassige scholen, zooals die van den heer Hibma. Ik
heb reeds in den aanvang gezegd: wanneer het zulk een
school gold, dan zou ik er niet voor zijn het hoofd een klasse
te geven en de bezwaren daaraan ontleend kunnen dus niet
te berde worden gebracht.
Nu heeft de heer Wethouder het hoofd, dat in deze school
zal komen, ook in het debat gebracht en ik ben het volkomen
met hem eens, dat hij een hoogst bekwaam en den onderwijzers
goed gezind hoofd is, en waar hij zegt: ziet eens, hij heeft
dit jaar al zoo herhaaldelijk voor de klasse moeten staan, wil
ik er ook op wijzen, dat het eveneens gebeurd is, dat hetzelfde
hoofd meermalen een heelen tijd lang uit de school was als lid
eener examen-commissie, en dan ging de school toch ook en
nu geheel zonder hoofd.
Wanneer de Wethouder nu aanvoert, dat het hoofd van eene
school geen oogenblik zich aan de leiding kan onttrekken,
dan had hij dat nooit moeten toestaan, maar het schijnt
toch wel, dat als het hoofd van de school er niet is, de zaken
nog goed marcheeren. De heer Bosch heeft zijn vrees uitge
sproken over de sOssendorpelingen", maar ik kan hem de
verzekering geven, dat er hier in Leiden misschien 23
onderwijzers zijn, die zich sociaal-democraat noemen, toch dan
nog weinig op den voorgrond treden, terwijl aan die school,
waarvan op het oogenblik sprake is, niet één onderwijzer van
die kleur is. Volgens den heer Fokker moet van het hoofd
een leiding uitgaan, zeker, maar dan moet het niet zijn, zooals
gisteren in de krant stond, dat de gemeente een hopfd-zetbaas
aanstelt, die knechten onder zich heeft, n.l. de onderwijzers.
Het geldt hier heel iets anders dan de heer Fokker schijnt te
meenen en als men aan het onderwijs eener school leiding
wil geven, dan moet men rekening houden met de persoon
lijkheid der onderwijzers. Dat geschiedt beter door de school
vergadering, waar verschillende zaken besproken en overlegd
worden en waar per slot van rekening de macht blijft be
rusten bij het hoofd van de school. Afschaffing van het ambu
lantisme ontneemt de leiding aan het hoofd niet.
Ik herhaal dus, wat ik straks al heb gezegd, dat het mij,
juist omdat het hier een nieuwe school geldt van 6 klassen,
zeer geschikt lijkt, om met deze school een eerlijke proef te nemen.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wil met een kort woord mijn
stem voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders moti-
veeren. Over het algemeen kan ik mij niet vereenigen met het
denkbeeld, om elk hoofd een klasse te geven,} maar ter bekorting
zal ik hierop nu niet verder ingaan. We worden hier echter
slechts voor de vraag gesteld, of het voor Leiden gewenscht
is, in de school aan de Heerenstraat, die onlangs veranderd
is in een 2e-klasse-school, eens de proef te nemen.
Nu is het mij eerstens niet duidelijk, welke beteekenis
men aan die »proef" wil geven. Wil men het als een proef
beschouwen, om daarnaar te beslissen over het geheele onder
wijs in Leiden, dan keur ik het zeker af, omdat ik, zooals
ik reeds zei, in het algemeen het stelsel van niet-ambulante
hoofden hier niet uitvoerbaar acht. Tegen het nemen van een
proef met deze 2e-klasse-school alléén heb ik echter het be
zwaar, dat dan van de vier 2e-klasse-scholen één in een der-
gelijken abnormalen toestand zal worden gebracht, dat een
vergelijkende proef geen waarde heeft. Ik acht het voor een
school nog geen aanbeveling, dat het hoofd niet-ambulant is,
tegenover scholen, waar het hoofd kan gaan en kijken, en
ingrijpen waar dit noodig mocht blijken Ik geloof zelfs, dat
op de laatste wijze de kracht, die het hoofd boven de andere
onderwijzers geacht wordt te hebben, zeer nuttig wordt aan
gewend. Maar om bij dit speciale geval te blijven, wil ik op
merken, dat de school aan de Heerenstraat materieel reeds
in een minder gunstige conditie verkeert tegenover de andere
2e-klasse-scholen. Daarbij komt nog, dat misschien weinig
ouders erop gesteld zullen zijn, hun kinderen naar die school
te zenden wegens den grooten afstand. De school toch ligt
in een verren uithoek, dicht bij de grens der gemeente. Waar
wij op die manier een, al is het dan niet zoo sterk, toch
minderwaardigen toestand krijgen voor deze nieuwe 2e-klasse-
school tegenover de drie reeds bestaande, daar acht ik mij
niet gerechtigd, te stemmen voor een proef, die de school
van den beginne af in veler oogen zal degradeeren. Ik zal
daarom voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders
stemmen.
De Voorzitter. Mag ik den heeren verzoeken, kort te zijn?
Zooals ik reeds bij den aanvang van de zitting heb aange
kondigd, moeten wij oog in geheime zitting een zeer gewich
tige zaak behandelen en daarvoor zal anders de tijd te kort
worden.
De heer Pera. M. d. V. Ik zou nog een kleine toelichting
willen geven omtrent mijn bedoeling in deze zaak, naar aan
leiding van hetgeen de heer van Hamel hierover in het mid
den heeft gebracht. De Wethouder heeft gezegd, dat het alleen
het geld was. dat mij ertoe bracht, het hoofd voor de klasse
te willen plaatsen. Ik wil opmerken, dat ik daaraan verbonden
heb, dat naar mijn oordeel het onderwijs daardoor geen haar
minder behoefde te worden. In de Plaatselijke Schoolcommissie
heb ik de zaak meer breedvoerig besproken; ik wensch haar
op het oogenblik alleen aan te roeren. Wat in het algemeen
het nemen van een proef aangaat, waarover ook de heer
Zwiers gesproken heeft, in de Commissie heb ik gezegd, dat,
wanneer het betreft scholen met twaalf klassen, ik het ambu
lante hoofd verdedig. De proef beperkt zich dus in elk geval
tot deze school met dezen omvang. Deze opmerking diende
ik wel even te maken, omdat men mij anders zou kunnen
beschuldigen, dat ik alleen om geld te besparen het hoofd
voor de klasse zou willen hebben en niet lette op de belangen
van het onderwijs.
Dan wil ik nog even dit zeggen. In de Plaatselijke School
commissie is de zaak breedvoerig besproken geworden en daar
kregen wij ook een roededeeling van het voormalig hoofd
eener school, die een toestand besprak, waarin dat hoofd ook
een plaats voor de klasse had ingenomen naast zijn mede
onderwijzers, en hij verklaarde daarvan, dat hij in dien toe
stand de meest gunstige resultaten van het onderwijs had
verkregen van alle plaatsen, waar hij geweest was, maar dan
werd daaraan natuurlijk dit verbonden, en dat heb ik straks
ook reeds uitgesproken, dat alles afhangt van de onderlinge
samenwerking. Er moet dus in het bijzonder bij de benoe
ming op gelet worden, dat men juist in die school krijgt het
uitnemendste personeel.
Dan nog eindelijk dit. Ik wil wel erkennen, mijnheer de Voor
zitter, dat, wanneer wij een gehalte van onderwijzers hadden
aan de openbare scholen in Leiden, gelijk dat bestaat in
Amsterdam ik zal het kind maar bij den naam noemen
en er zouden van de Amsterdamsche onderwijzers, in aanmer
king genomen de wijze, waarop zij zich uitspreken, geplaatst
moeten worden aan die school, dan zou ik het niet aandurven,
ook niet aan deze school, maar waar wij, naar mijn oordeel,
op 't oogenblik in Leiden nog onderwijzers bezitten van meer
deugdelijkheid, daar meen ik, dat wij hier wel geschikt
timmerhout hebben voor het voorgestelde doel, menschen,
die in staat zijn, op wellevende en welwillende wijze in de
school saam te werken, rede te verstaan en zoo de belangen
van het onderwijs te behartigen, om de resultaten uitnemend
te doen zijn. Ik meen dus, dat de bezwaren, die door ver
schillende heeren te berde zijn gebracht, niet bestaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het verzoek, in stemming gebracht, wordt afgewezen met
20 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heerenPera, Van Gruting, Vergouwen,
Van der Eist en Sijtsma.
Tegen stemmen de heeren: Van Hamel, Eerstens, Van der
Lip, Korevaar, Carpentier Alting, Hoogenboom, Fokker, De
Vries, Briët, Timp, Bots, Wildeboer, Driessen, Roem, Bosch,
Van Tol, A. Mulder, Zwiers, De Boer en P. J. Mulder.
Aan deze stemming is niet meer deelgenomen door den
heer Meuleman, die inmiddels de vergadering had verlaten.
XIII. Voorstel tot intrekking van de verordening van den
!4en Mei 1903 (Gemeenteblad No. 24), houdende wijziging
van de verordening van den 25en Januari 1894 (Gemeenteblad
No. 5), regelende de inwendige inrichting der scholen, de
toelating en het ontslag der leerlingen.
(Zie Ing. St. No. 45).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
XIV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 12 Maart 1908 (Gemeenteblad No. 11), bepalende het
getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden,
den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand
aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging
van het onderwijzend personeel, gelijk deze laatstelijk gewij
zigd is bij verordening van 30 Juni 1910 (Gemeenteblad No. 13).
(Zie Ing. St. No. 45).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van den 19en April 1900 (Gemeenteblad No. 10), regelende