DONDERDAG 9 MAART 1911. 41 In elke klasse tien minuten, maakt al twee uur. Het is middag, eer hij het weet. In één woord, hij heeft het druk, maar hij doet allerlei zaken onder schooltijd, die buiten schooltijd kunnen en dus moeten geschieden." Zie, mijnheer de Voorzitter, dat zegt nu niet de Bond, maar dat zegt een autoriteit als de heer Fabius. Wij hebben nog andere bewijzen. In verschillende plaatsen; Middelburg, Alk maar, Weesp, Franeker, Wormerveer en andere heeft men het ambulantisme geheel of gedeeltelijk afgeschaft. Nu lees ik, dat men de proef in 1903 in Alkmaar genomen met een school, heeft uitgebreid tot vier scholen, en een van de hoofden heeft verklaard: »Mocht men ooit weer tot invoering van het ambulantisme overgaan, dan zou ik vragen, een eigen klasse te mogen hebben." Dat is dan toch ook een onverdachte getuige. Verder wordt in het stuk gesproken over de veelvuldige werkzaamheden van het hoofd. Ik wil gaarne erkennen, ook de heer Fabius doet dit dat de hoofden veel werk hebbende administratie wordt tegenwoordig geweldig uitge breid Maar nu vraag ikwanneer wij hebben uitgezocht een van de beste leerkrachten, wanneer men uit vijftig, zestig, misschien honderd sollicitanten een man als hoofd der school vindt, moet men dan zoo iemand belasten met dergelijk werk? Is het niet beter, dat hij zijn paedagogische en zijn onder wijskrachten aan het onderwijs zelf geeft? De instructie schrijft voor, dat, wanneer het hoofd zulks verlangt, de onderwijzers opgeroepen kunnen worden om de administratie mee te helpen voeren. Laat het hoofd van de school die hulp vragen aan de onderwijzers, allereerst aan het waarnemend hoofd, dat daarvoor meer salaris geniet, en zelf zich meer wijden aan 't onderwijs. In het rapport wordt ook gezegd: maar zoo een hoofd moet de o.rganiseerende kracht zijn; maar dat kan hij onmogelijk zijn, wanneer hij nu hier tien minuten in de klas is en dan daar weer tien minuten. Die eenheid in de school moet toch komen door onderling overleg en dat kan ook heel goed door middel van de schoolvergadering. Daar moet het hoofd de leiding geven en, wanneer hij een persoonlijkheid is, die boven de onderwijzers uitsteekt, dan zal hij dat ookdaar kan men het leerplan opmaken, de leermiddelen kiezen, een plan opma ken voor het geheele jaar en af en toe daarover spreken. Aan de vele scholen, waar geen ambulant hoofd is, gaat dat zoo en gaat dat zoo heel goed. Dat controleeren, dat kijken nu hier en dan daar, verlamt het werk van een goed onder wijzer. Er zullen wel onderwijzers zijn, die achterna gezeten moeten worden, maar dat kan het hoofd met een eigen klas ook doen. En zooals in het rapport van dr. Fabius staat: de onderwijzers controleeren elkander ook. De Schoolcommissie zegt ook: het hoofd moet zijn persoon lijkheid drukken op de geheele school, maar bij onderwijs kan dat niet. De eene onderwijzer heeft volkomen stilte in zijn klasse, en bij den anderen heerscht altijd eenige levendig heid, en toch kunnpn beide goede resultaten hebben; dat hangt af van de persoonlijkheid van den onderwijzer. Wan neer het hoofd nu zijn persoonlijkheid wil drukken op de school, dan gaat hij deze stellen in de plaats van die van den onderwijzer. Dat is een bron van conflicten en van onaange naamheden. Niet omdat men het gezag niet wil (dat mager bij enkelen bijkomen), maar omdat de onderwijzer, die zelf ontwikkeld genoeg is en die zelf voldoende bekwaamheid heeft, en dat zich bewust is, dat op deri langen duur niet kan dulden, omdat het iets onduldbaars is. Zoo moet lang zamerhand strijd ontstaan. Laat men nu hier eens een proef nemen. Als het niet bevalt, kan men het nog altijd afschaften. Dat de consequentie mee zou brengen, dat de hoofden van andere scholen ook een klasse zouden moeten hebben, kan ik niet inzien, want dat zou eerst noodig en gewenscht zijn, als de proef goed is uitgevallen. Anders geschiedt het niet. Bovendien zouden wij dan kunnen bezuinigen, hetgeen het hoofdmotief van den heer Pera is. Voor mij is het dat niet, maar men moet die bezuiniging toch niet zoo gering achten, want als er 6 onder wijzers zijn in plaats van 7, dan wint men 16 en als iedere onderwijzer dooreen genomen f 1200 verdient, dan zou men dus f 1200 uitwinnen. Dat is toch iets om mee te tellen. Nu heeft men verder gezegd, dat zich in geval van ziekte vooral moeilijkheden voordoen. Maar in Leiden bestaat nog steeds het stelsel, dat onderwijzers of onderwijzeressen, die nog geen vaste aanstelling hebben, hier of daar werkzaam zijn, waarvoor zij een vaste toelage krijgen. Als een onder wijzer ziek is, dan komt niet altijd het hoofd voor hem in de plaats, maar zoo een volontair of kweekeling. Daarvoor behoeft men het ambulante hoofdschap dus niet te be houden. Dan zou men nog beter reserve-onderwijzers kunnen aanstellen, bijv. twee voor een stad als Leiden, die zoowel op de eene als op de andere schooi zouden kunnen vervangen, wat een hoofd niet doen kan. Daar schijnen wel eenige paedagogische bezwaren aan verbonden, maar die kunnen toch niet zoo zwaar wegen. Alles bij elkaar genomen, zou ik er dus sterk voor wezen, aan die nieuwe school voorloopig voor een jaar de proef te nemen, met het hoofd van de school een klasse te geven. De heer Vergouwen. M. d. V. Ik ben het in hoofdzaak met den heer Sijtsma eens, maar niet in alle opzichten. Toen ik het verzoek van den Bond van Onderwijzers voor mij kreeg, vroeg ik mij af, of het wel op den weg van den Bond lag, om op die wijze en in dien vorm bij den Gemeenteraad een verzoek in te dienen. Het zou naar mijn meening beter zijn geweest, wanneer, in plaats van een verzoekschrift in te dienen, de Bond eenvoudig de kwestie in overweging had gegeven. Nu de afdeeling het in dezen vorm heeft gedaan, heeft het o.a. tot resultaat, gelijk wij vernomen hebben, dat de heer Bosch er daarom alleen tegen zal stemmen. Maar dat gaat toch niet aan. De kwestie van de al of niet wenschelijk- heid van een hoofd voor de klasse, staat of valt toch niet met de wijze, waarop een verzoek is ingediend. Ik wil daarop hierom nog even den nadruk leggen, omdat wij deze kwestie evengoed zouden kunnen behandelen bij het volgende punt, waar de verordening ter sprake komt, en dan zou zij bij art. 3 van die verordening behandeld kunnen worden, omdat daar voorgesteld wordt, aan de school in de Heeren straat aan te stellen nevens het hootd en een onderwijzer- plaatsvervangend hoofd vijf onderwijzers en onderwijzeressen, en wij zouden kunnen voorstellen daarvoor te stellen vier. Dan komt dezelfde kwestie aan .de orde, maar in een anderen vorm, los van het verzoek. Wij zouden dan dit verzoek voor kennisgeving kunnen aannemen. Wij komen dus, afgedacht van dit verzoek, voor deze kwestie te staan bij art. 3 van de verordening, die bij het volgende punt der agenda wordt behandeld en wij hebben dus met degenen, die het verzoeken, niets te maken. Wanneer er geen verzoek was geweest van den Bond, zou uit den Raad hoogstwaarschijnlijk toch een stem zijn gekomen, om de school in dien zin in te richten. Wat de kwestie zelve betreft, wil ik nog even dit in het midden brengen. Hier in Leiden, zooals in andere plaatsen, bestaat het stelsel van het ambulant zijn van het hoofd in de school, maar de ervaring leert, dat het voor kleine scholen nuttig en gewenscht. is, dat het hoofd een eigen klasse heeft. Er is een grens voor bet aantal leerlingen en het maximum aantal leerlingen van een dergelijke school is 300. Vandaar, dat in den laatsten tijd in de onderwijswereld een streven merkbaar is, om de groote scholen te splitsen in kleinere, met een maximum aantal leerlingen van 300, om het hoofd van de school ook vruchtbaar in de klasse te doen werken. Het is straks reeds gememoreerd, op honderden andere plaatsen geeft het hoofd les in de klasse, en alleen in enkele groote plaatsen niet, maar dat het in groote plaatsen niet geschiedt, is omdat de practijk het noodzakelijk maakte, dat het hoofd ambulant was, omdat de scholen zoo reusachtig groot zijn. In een school van 500 tot 600 leerlingen is het onmogelijk, dat een hoofd les geeft in een klasse en tegelijkertijd de school behoorlijk naloopt. Nu hebben wij hier te doen met een schooltje van 150, hoogstens 180 leerlingen, er komen zes klassen met hoogstens 25 a 30 leerlingen per klasse, en nu zou ik zeggen,, dat er uit practisch oogpunt absoluut geen bezwaar tegen is, dat het hoofd een klasse heeft, en er is toch alles voor te zeggen, dat het slot van het onderwijs gegeven wordt door den meest be kwamen onderwijzer, en wij kunnen veronderstellen, dat dit het hoofd is, en dat in de hoogste klasse als het ware een beslag gelegd wordt op het onderwijs, dat in de vorige klassen gegeven is. Dat is vooral hierom het geval, omdat dit is een tweede klasse school, die tamelijk hooge eischen stelt, hooger dan de derde klasse scholen, en waarvan sommige leerlingen van de school af de maatschappij in gaan en misschien slechts enkele leerlingen een andere school gaan bezoeken, maar in allen gevalle: een gedeelte ervan gaat zoo de maatschappij in. Vandaar, dat het onderwijs in de hoogste klasse juist op gedragen moet worden aan den meest bekwamen onderwijzer. Ik zal niet in herhaling treden van hetgeen door den heer Sijtsma is gezegd, waarvan ik het grootste gedeelte onder schrijf, zooals ik straks reeds zeide, maar uit practisch oogpunt kan ik niet anders dan er voor .wezen, dat het hoofd een eigen klasse heeft in een dergelijke school. Ik zou zelfs niet willen mee gaan met het voorstel om het als proef in te richten. De mogelijkheid bestaat, dat de school, die op het oogenblik zes klassen heeft, zal moeten worden een school van twaalf klassen en dat op het terrein, dat in die buurt ligt, een nieuwe school gesticht zal moeten worden. In den laatsten tijd neemt het aantal leerlingen op de tweede klasse scholen toe. Die moge lijkheid is dus niet uitgesloten. (Ik kan het niet met zeker heid zeggen, want ik heb er niet voldoende zicht op). Wan neer het echter zoo zijn mocht en er in die buurt een twaalf- klassige school moest komen en de school in de Heerenstraat daarin opgenomen moest worden, dan zou men van zeli komen tot het ambulant maken van het hoofd, omdat men dan een grootere school krijgt, tenzij men mocht besluiten tot twee scholen van hoogstens 300 leerlingen elk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 5