DONDERDAG 9 MAART 1911.
39
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
V. Verordening, houdende regelen betreffende de door de
gemeente-ambtenaren te stellen zakelijke zekerheid.
(Zie Ing. St. N°. 39).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming vastgesteld.
VI. Vaststelling van het bedrag der door den Kassier-
Boekhouder van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijn-
geest te stellen zekerheid.
(Zie lng. St. N°. 40).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming overeenkomstig het praeadvies besloten.
VII. Verzoek van de wed. J. P. den Tonkelaarvan der
Kaay om bestendiging van de haar bij raadsbesluit van 20
September 1901 toegekende wekelijksche toelage.
(Zie Ing St. N°. 37).
De heer Briët. M. d. V. Ik kan natuurlijk in alle opzichten
billijken, dat Burgemeester en Wethouders de zuinigheid
betrachten, maar ik geloof toch, dat in dit geval de zuinigheid
wel wat al te ver is doorgevoerd. Ik heb nog eens nagegaan
de redenen, waarom indertijd aan deze weduwe eene toelage
gegeven is, en dat is o. a. gemotiveerd hiermede, dat de
gemeente toen juist de pensionneering voor weduwen en
weezen zou invoeren en met het oog daarop is aan deze weduwe
een toelage verleend van f 6 per week, ook vooral hierom,
omdat, wanneer haar man iets later was komen te overlijden,
zij een pensioen zou hebben gehad, ik meen, van f 550 per
jaar. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat deze
weduwe thans door den zwaarsten tijd heen is, maar ik meen,
dat dit niet het geval is. Zij heeft in ieder geval nog twee
schoolgaande kinderen, waarvan een, naar ik verneem, onge
lukkig is (slechts ééne hand heeft), terwijl binnenkort de zoon,
die het meeste in het huishouden inbrengt, in dienst zal
moeten en, indien dat gebeurt, heeft zij een inkomen van
ongeveer f 10 in de week, waarvan iemand in dien stand
toch zeer moeilijk zal kunnen leven lk voor mij meen, dat
er hier termen zijn, deze weduwe een iets hooger toelage te
geven, en ik zou dus willen voorstellen, haar een toelage te
geven van f5 per week gedurende twéé jaren.
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Wanneer thans geen van de leden meer
het woord verlangt over deze zaak, dan wil ik nog even het
standpunt van Burgemeester en Wethouders uiteenzetten,
hoewel dit reeds duidelijk in de stukken vermeld is. Het is
natuurlijk ook ons aangenamer, wanneer wij ruimer kunnen
geven dan minder ruim. Wij hebben echter gemeend, met
het oog op hetgeen de kinderen inbrengen en op wat de
heeren verder hebben kunnen zien in de stukken, die op de
Leeskamer ter visie hebben gelegen, dat voor een toelage van
meer dan f 3.geen reden was, hoe gaarne wij dat overigens
ook hadden willen geven. Mocht de Raad echter besluiten,
meer te geven, dan hebben Burgemeester en Wethouders
daar geen bezwaar tegenwij laten dat geheel aan de heeren
over. Wij hebben natuurlijk ook de gemeente-financiën bij
deze zaak in aanmerking genomen, al zou ons hart zich er
niet tegen verzetten, meer te geven.
De heer A^an der Lip. M. d. V. Ik zou nog even iets willen
toevoegen aan hetgeen u gezegd hebt. De heer Briët heeft
gezegd, dat, wanneer de man iets langer geleefd had, de
vrouw een pensioen zou hebben gekregen. Dit is waar, maar
wij moeten ook niet vergeten, dat, wanneer deze zaak volgens
de gewone regelen zou zijn verloopen, ook bijgedragen zou
zijn voor het pensioen en in dit geval is door Den Tonkelaar
nooit een cent betaald. Dat is de reden, waarom de Raad
indertijd besloten heeft, aan de weduwe, niet voor haar leven,
maar slechts voor zekeren tijd, een toelage te geven, lk wil
hiermede niet zeggen, dat ik haar die ruimere toelage niet
gun of dat zij die niet noodig heeft, dit laatste laat ik ter
beoordeeling van de heeren, die haar beter kennen dan ik,
maar ik wil alleen maar zeggen, dat het argument van het
pensioen niet opgaat.
De heer Bosch. M. d. V. Ik ben het in zooverre eens met
de beschouwingen van u en van den heer Van der Lip, dat
er geen rechtsgrond aanwezig is, om voor deze weduwe te
pleiten. Den Tonkelaar was dood, toen de pensioensverordening
in werking trad. Toch moet ik ertegen opkomen, dat deze
toelage geweigerd zóu moeten worden, omdat niet is bijgedragen
voor het pensioen, want degenen, die weduwven werden kort
na de invoering van de pensicensverordening, genieten toch
de volle voordeelen, niettegenstaande hun respectieve echt-
genooten bijna niet in het pensioenfonds hadden bijgedragen.
Dat is dus niet een reden, om te weigeren, evenmin als het
andere een reden is, om het te doen. Er is mijns inziens een
andere reden, die ons zou moeten nopen, deze weduwe op
een klein beetje royaler wijze ter wille te zijn, en dat is deze,
dat van de twee schoolgaande kinderen het jongste een onge
lukkig kind is, dat zij misschien haar leven lang tot haar
last zal hebben. In elk geval zal pas later kunnen blijken, of
dat kind een ambacht zal kunnen leeren; het heeft maar één
hand. Daarbij hebben wij uit de stukken gezien, dat de kin
deren niet zoo veel verdienen en dat de weduwe zelf een
heelen gulden per week verdient; wij weten allen, wat het
zeggen wil, afhankelijk te zijn van kinderen. Bovendien, wan
neer de kinderen eenmaal onafhankelijk genoeg worden om
hun wieken vrij te kunnen uitslaan, gaan zij huwen en dan
verliest de moeder dien steun ook nog.
In elk geval blijft zij in hulpbehoevenden toestand, zoodat
ik het voorstel van den heer Briët eerder te weinig dan te
veel vind. Met het oog hierop, dat het jongste kind pas 10 jaar is,
zou ik een meer ingrijpend voorstel gaarne hebben gesteund,
maar thans wil ik hierin niet verder gaan dan van harte het
voorstel van den heer Briët steunen, niet op rechtsgronden,
maar alleen uit overweging, dat het mij zeer gewenscht voor
komt, dit bedrag aan die weduwe te geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Briët, strekkende om de
weduwe een toelage te geven van f 5.gedurende 2 jaar
in plaats van de voorgestelde f 3.en daarmede het gewij
zigde voorstel, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VIII. Voorstel:
a. tot beschikbaarstelling van gelden voor de aanschaffing
van een tweede weegschaal ten dienste der vette-varkens-
markt
b. tot wijziging van de verordening van 3 September 1907
(Gemeenteblad no. 21), regelende de heffing van eene
belasting onder den naam van Marktgeld te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 36).
Wordt zonder beraadslaging cn zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
IX. Voorstel om aan de onderwijzeres in de handwerken aan
de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen eene
assistente toe te voegen.
(Zie Ing. St. No. 41.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
X. Voorstel tot het verleenen van eervol ontslag aan J. J. van
Tertholen, onderwijzer-plaatsvervangend hoofd van de school der
3e klasse No. 8.
(Zie Ing. St. No. 42.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XI. Voorstel tot overplaatsing van het Hoofd der school 3e
klasse No. 8 naar de school der 3e klasse in de Medusastraat
en van het Hoofd der school 3e klasse No. 2 naar de nieuw
op te richten school der 2e klasse in de Heerenstraat.
(Zie Ing. St. No. 43.)
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XII. Verzoek van de afd. Leiden van den Bond van Neder-
landsche Onderwijzers, om het aan de op te richten 2e klasse-
school in de Heerenstraat te benoemen hoofd het onderwijs
in een klasse op te dragen.
(Zie Ing. St. No. 44.)
De heer Pera. M. d. V. lk zal stemmen tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Naar mijn oordeel is er
veel voor te zeggen, aan een school van een omvang als deze,
eens de proef te nemen en wel voornamelijk uit een finan-
ciëel oogpunt. Overigens kan het heelemaal geen kwaad,
wanneer in Leiden ook eens de proef wordt genomen, om het
hoofd een plaats voor de klas te geven. Ik wil niet voor mijn
rekening nemen het betoog, dat door den Bond van Neder-
landsche Onderwijzers is geleverd, maar slechts met het oog
op het financieel belang ben ik er voor, terwijl het mij wil
voorkomen, dat het onderwijs toch doeltreffend kan wezen en
succes zal kunnen hebben. Natuurlijk moet met nauwgezet
heid worden toegezien op de onderwijzers, die aangesteld zullen
worden, omdat het resultaat in de eerste plaats afhankelijk is
van de bekwaamheid en den goeden wil van de onderwijzers,
die met elkaar moeten samenwer ken.
Dan kan er geen bezwaar bestaan eens een proef te nemen.
De heer Bosch M. d. V. Het spijt mij te moeten verschillen
met den heer Pera en ik verklaar miju stem te zullen uitbrengen