28
rie van Toelichting, »'t ambulantisme zich schept om zoo
doende zijn bestaan te rechtvaardigen", zal de Schoolcommissie
niet alle nader overwegen. Ook hier worden meeningen uit
gesproken, waaruit blijkt dat de schrijvers oordeelen over hun
onbekende onderwerpen. Er is b. v. administratie, die niet
anders gevoerd kan worden dan gedurende den schooltijd.
Zoo ook weet bij ervaring ieder hoofd, dat bij ongesteldheid
van een onderwijzer in de klasse invalt, hoe zelden hij onge
stoord onderwijs kan geven, omdat hij telkens zijn aandacht
moet geven aan onderwerpen, waarvoor hij tevens verant
woordelijk is.
Dit waarnemen van een klasse bij ontstentenis van per
soneel door het hoofd vindt de M. v. T. verkeerd; zij wil dit
liever opdragen aan een stelsel van reserve-onderwijzers. Dit
lezende zou men wanen, dat het geven van onderwijs een
handwerk is, dat toegepast op een dood materiaal ongehinderd
nu door den een, dan door den ander kan worden voortgezet.
De Schoolcommissie meent, dat het waarnemen van een klasse
aan niemand beter kan worden toevertrouwd dan aan het
ambulant hoofd. Hij is door de richtige vervulling van zijn
taak het best op de hoogte van de klasse met haar deugden
en gebreken, van den stand van het onderwijs in de klasse,
van de wijze, waarop het onderwijs in die klasse door den onder
wijzer werd geleid, van de manier waarop die klasse gewoon is
behandeld te worden, zoodat niemand beter dan hij met al
die bijzonderheden rekening kan houden en daardoor het
onderwijs in dezelfde richting kan laten voortgaan.
Het behoeft geen verder betoog, dat de Schoolcommissie
ernstig moet adviseeren, niet op het verzoek van de Afd.
Leiden van den »Bond van Ned. Onderw." in te gaan. Zij
meent te moeten waarschuwen tegen het nemen van een proef,
waarvan de naar haar vaste meening ongunstige resultaten
niet meer te verhelpen zullen zijn. Zij komt met volle over
tuiging op tegen de bewering dat met het ambulantisme
«de beste krachten van het hoofd braak liggen of niet in volle
maat aan de school ten goede komen". Integendeel, zij meent,
dat door het hoofd niet aan een vaste klasse te binden, zijn
beste krachten niet tot één klasse bepaald blijven, maar in
vruchtbare werkzaamheid zich door de geheele school kunnen
ontplooien.
Ten slotte meent de Schoolcommissie er op te moeten wijzen,
dat waar de afd. Leiden van den »Bond" haar verzoek doet
met het oog op de 6 klassige school, de consequentie ertoe
leiden zou, dezelfde proef ook toe te passen op de eveneens
6 klassige scholen der le klasse. De vervulling van de wen-
schen van de Afd. Leiden van den »Bond" zou de School
commissie voorkomen te zijn een belangrijke stap in achter-
waartsche richting op het terrein van ons Openbaar Lager
Onderwijs.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
H. G. v. d. S. Bakhuyzen,
Voorzitter.
H. C. VAN DER HEYDE,
Secretaris.
N°. 45.
Leiden, 3 Maart 1911.
Ten gevolge van het besluit tot opheffing van de openbare
lagere school der 3e klasse aan de Heerenstraat op 1 April a.s.,
en de bestemming van dat schoolgebouw voor eene nieuwe
school der 2e klassezullen eenige wijzigingen moeten worden
aangebracht in een drietal verordeningen, n.l. in de verordening
van den 12den Maart 1908 (Gemeenteblad No. 11), bepalende
het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te Leiden,
den omvang van het onderwijs op elke school, den bijstand
aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezoldiging
van het onderwijzend personeel, in de verordening van den
19en April 1900 (Gemeenteblad No. 10), regelende de heffing
van schoolgelden aan de openbare scholen voor Lager Onderwijs
te Leiden en in de verordening van den 25en Januari 1894
(Gemeenteblad No. 5), regelende de inwendige inrichting der
scholen, de toelating en het ontslag der leerlingen.
Tot toelichting der in artikel 5 van eerstgenoemde verordening
voorgestelde wijzigingen merken wij op, dat het aantal onder
wijzers en onderwijzeressen van bijstand aan de nieuwe school
der 2e klasse is vastgesteld in overeenstemming met het
daaromtrent uitgebracht advies der Plaatselijke Schoolcom
missie, terwijl daarbij van de veronderstelling is uitgegaan,
dat aan het te benoemen hoofd der school niet het onderwijs
in eene klasse zal worden opgedragen.
Voorts wordt voorgesteld om het salaris van het hoofd der
school 2e klasse aan de Heerenstraat vast te stellen op hetzelfde
bedrag als dat van het hoofd der school 2e klasse aan de
Oude Vest en om aan deze beide scholen een zelfde bedrag
aan schoolgeld te heffen, n.l. dat hetwelk reeds thans aan de
school aan de Oude Vest wordt geheven.
Tevens kan van deze gelegenheid gebruik worden gemaakt,
om artikel 10 der verordening van 25 Januari 1894 (Gemeente
blad No. 5), regelende de inwendige inrichting der scholen,
de toelating en het ontslag der leerlingen, te schrappen, aan
gezien dit artikel reeds in 1902, tengevolge van de toen plaats
gehad hebbende reorganisatie der scholen 2e klasse, is komen
te vervallen.
De overige voorgestelde wijzigingen behoeven, naar onze
meening, geen verdere toelichting.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
mitsdien in overweging:
a. te besluiten in te trekken de verordening van den 14en
Mei 1903 (Gemeenteblad No. 24), houdende wijziging van de
verordening van den 25 Januari 1894 (Gemeenteblad No. 5),
regelende de inwendige inrichting der scholen, de toelating
en het ontslag der leerlingen;
b. vast te stellen de navolgende verordeningen
VERORDENING, houdende wijziging vaii de verordening van
12 Maart 1908 (Gemeenteblad No. 11), bepalende het
getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te
Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school,
den bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen
en de bezoldiging van het onderwijzend personeel,
gelijk deze laatstelijk gewijzigd is bij verordening van
30 Jnni 1910 (Gemeenteblad No. 13).
Artikel 1.
In artikel 1, derde lid, van bovengenoemde verordening
wordt gelezen: in plaats van Drie scholen der tweede klasse":
»Vier scholen der tweede klasse" en in plaats van »eene
school voor jongens en meisjes"»twee scholen voor jongens
en meisjes".
Art. 2.
In artikel 2 wordt gelezen: in plaats van «op de school
der tweede klasse voor jongens en meisjes"»op de beide
scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes."
Art. 3.
In het eerste lid van artikel 5 worden achter het woord
«meisjes" ingelascht de woorden «aan de Oude Vest".
Tusschen het tweede en derde lid van dit artikel wordt
ingevoegd:
«Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes aan
de Heerenstraat wordt het hoofd der school bijgestaan door:
één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet
zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts
door vijf onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans
twee ondervyijzers of onderwijzeressen met verplichte hoofdacte.
Van de vijf onderwijzers of onderwijzeressen moeten boven
dien twee of drie bevoegd zijn tot het geven van onderwijs
in de Fransche taal."
In het laatste lid van dit artikel wordt gelezen in plaats
van „drie": „vier" en in plaats van «twaalf": «zestien".
Art. 4.
In artikel 8 vervallen de woorden «met uitzondering van
de school aan de Heerenstraat."
Art. 5.
Artikel 9 vervalt.
Art. 6.
In het tweede lid van artikel 10 wordt na de woorden
«de hoofden der meisjesscholen le en 2e klasse en" gelezen
in plaats van «het hoofd der school 2e klasse voor jongens
en meisjes' «de hoofden der beide scholen 2e klasse voor
jongens en meisjes".
Art. 7.
Deze verordening treedt in werking op 1 April 1911.
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van
den 19en April 1900 (Gemeenteblad No 10), regelende
de hefting van schoolgelden aan de openbare scholen
voor Lager Onderwijs te Leiden, gelijk deze laatstelijk
gewijzigd is bij verordening van 10 December 1903
(Gemeenteblad No 43).
Artikel 1.
In de 2e alinea van het tweede onderdeel van artikel 2
van bovengenoemde verordening wordt gelezen in plaats van