met ingang van een nader door ons college te bepalen datum,
aan het hoofd der nieuw op te richten school 2e klasse aan
de Heerenstraat te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden.
's-Gravenhage, 23 Januari 1911.
Ik heb de eer Uw College te berichten, dat ik, mij ver-
eenigende met de gronden, genoemd in het terzijde aange
haald schrijven, geen bezwaar heb tegen de overplaatsing van
de hoofden der scholen M. J. Krop en M. van Wamelen, resp.
naar de school aan de Medusastraat en naar de te reorgani-
seeren school aan de Heerenstraat; een en ander zonder voor
drachten, ingevolge art. 29, 7e lid der wet op het Lager
Onderwijs.
De Schoolopziener in hel district s-Gravenhage
R. v. Goens.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 44. Leiden, 2 Maart 1911.
Met de Plaatselijke Schoolcommissie, wier advies wij hierbij
overleggen, zijn wij van oordeel, dat niet moet worden over
gegaan tot inwilliging van het hierachter afgedrukt verzoek
van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers, welk verzoek nader wordt gemotiveerd in de
mede afgedrukte memorie van toelichting.
Terecht toch merkt de Plaatselijke Schoolcommissie in haar
advies, met welks strekking wij ons volkomen kunnen ver
eenigen, op, dat het opdragen van het onderwijs in eene
klasse aan het hoofd der eerlang te openen school der 2e klasse
in de Heerenstraat niet in het belang van het onderwijs zou
zijn. Immers, zoo zegt de Schoolcommissie, het is de taak van
het hoofd voor het organisch verband in de school te zorgen,
liet hoofd moet leiding geven aan het onderwijs en daarvoor
is het noodig, dat hij voortdurend gelegenheid vindt het
inzicht en de persoonlijkheid der aan zijn school verbonden
onderwijzers te bestudeeren en hen in hun arbeid gade te slaan.
En dit nu acht de Schoolcommissie alleen mogelijk, ook voor
een hoofd van een zes-klassige school, indien hij ambulant is.
Ook kunnen wij, evenmin als de Schoolcommissie, toegeven,
dat het ambulantisme eene rustige ongedwongen werkzaam
heid van den klasse-onderwijzer belemmert, terwijl wij ook
geenszins bevreesd zijn voor conflicten, indien slechts het
hoofd een voor zijn taak berekend persoon is.
Natuurlijk zal door het ambulantisme het onderwijs een
weinig duurder worden, doch dat hier van «noodeloos duurder"
zou kunnen worden gesproken, ontkennen wij beslist. De
weinige kosten toch, die het ambulantisme medebrengt,
zijn de Schoolcommissie zegt het terecht al zeer gering
in verhouding tot de totaalkosten der school en worden
ruimschoots vergoed door de voordeeleri, die er in het belang
van het onderwijs, door worden verkregen.
Om deze redenen en onder verwijzing overigens naar hft
advies der Plaatselijke Schoolcommissie geven wij Uwe Ver
gadering mitsdien in overweging op adressant's verzoek niet
in te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, Februarie 1911.
Edelachtb. Heren!
Namens de afdeling Leiden van de »Bond van Ned. Onder
wijzers", goedgekeurd bij K< n. Besluit van 22 Maart '1890
No. 28, komen ondergetekenden tot U met bet beleefd verzoek
aan de toekomstige 2de klasse school in de Heerenstraat niet
zes maar vijf onderwijzers(essen) aan te stellen en het te be
noemen hoofd het onderwijs in een klas op te dragen.
Voor de gronden, waarop dit verzoek steunt, hebben zij
de eer U naar bijgaande memorie van toelichting te verwijzen.
Met verschuldigde gevoelens van eerbied,
J. M. Vos Rz., Voorzitter.
J. Tjalsma, Sekretaris.
Aan de Raad van de gemeente Leiden.
MEMORIE VAN TOELICHTING.
De kwestie ambulantisme of niet, bet hoofd der school ge
regeld werkzaam in een klas of wel rondgaand, kontrolerend,
hier en daar eens een les gevend, is reeds ettelike jaren in
de kringen van 't lager onderwijs een vraagstuk, waarover
veel is gesproken en geschreven. En in deze zal het laatste
woord voorshands ook nog wel niet gezegd zijn. Enerzijds
toch staan de ambulante hoofden, die zovaak de zaak aan
hangig wordt gemaakt met kracht en klem beweren, dat het
wel en wee van de school ten nauwste samenhangt met, zo
niet aihahkelijk is van, hun vrij-zijn van geregeld les geven
en anderzijds betogen de onderwijzers aldoor en steeds luider,
dat het ambulantisme zo spoedig rnogelik dient te verdwijnen
wijl de nadelen ervan de voordelen verre in de schaduw
stellen. De zaak is dus voor buitenstaanders moeilik uit te
maken daar beide kategoriën van personen gerekend mogen
worden tot oordelen bevoegd te zijn.
In de kringen van gemeentelik en rijksschooltoezicht heerst
in deze evenmin eenstemmigheid. Ook daar treft men vóór
en tegenstanders aan. Wij willen van een drietal zeer bekende
pedagogen en schoolmannen in ons land enkele uitspraken
siteren.
De inspekteur bij 't lager onderwijs in de 2e inspektie, de
heer J. C. Fabius deed aan B. en W van Middelburg, die
hem om inlichtingen hadden gevraagd, een uitvoerig schrijven
betrekking hebbende op 't ambulantisme toekomen. Na eerst
te hebben uiteengezet hoe een hoofd, dat zelf een klas heeft
doeltreffend kan kontroleren, geeft hij een voorstelling van
een school met een ambulant hoofd en besluit aldus: »In
»één woord bij 't hoofd heeft het druk maar hij
»doet allerlei zaken onder schooltijd die buiten schooltijd
«kunnen en dus moeten geschieden, gelijk het corrigeeren
»van schriftelijk werk door den klasseonderwijzer buiten
«schooltijd gebeuren moet. Het einde der zaak is, datdezoo-
«genaamde steeds controleerende het zelden of nooit opzettelijk
«of stelselmatig doet hij komt immers iederen dag in
«iedere klasse dat hij het echte schoolhouden verleert en
«dus de liefhebberij verliest. Niet alleen op het hoofd, ook
«op het personeel werkt het stelsel verkeerd. Wordt het
«hoofd onder het stelsel lui, welk voorbeeld! en waar blijft
«het gezag? Is hij daarentegen ijverig, vurig, ach wat vrucht-
«bare bron van conflictenhij komt hier en daar, ziet iets,
«kan niet zwijgen en maakt dadelijk een aan of opmerking
«voor de klasse; een weerwoord blijft niet uit, allerlei moei-
«lijkheden en wanverhoudingen ontstaan'".
Dr. J. H. Gunning Wzn., privaat-docent in de pedagogiek
aan de Universiteit te Amsterdam en distriks-schoolopziener
aldaar zegt ervan«Inderdaad als men rekenschap houdt
«met de menschelijke natuur en waar zal men dat doen als
«men het hier niet doet? dan meen ik, dat men mag zeg
gen: naar zijn aard kweekt het ambulantisme de faineantisme.
«Er zijn enkele, mijnentwege vele hoofden die daaraan ont-
«snappen, dit rtrekt wel hun tot eere, maar niet het stelsel
«tot verdediging. In ieder geval is dit een stelsel, waarbij de
«beste krachten van het hoofd óf braak liggen öf niet in hun
«volle maat aan de school ten goede komen."
De heer Klaas de Vrieslid van de gemeenteraad te
Amsterdam en tot voor kort ambulant hoofd der school
aldaar, schrijft in een artikel over deze zaak: „Hier in
«Amsterdam moet echter vooraf nagegaan worden of het
«rnogelik is. dat een hoofd zelf een klasse leidt. Voor het platte
«land en ten aanzien van andere kleinere steden is het nagaan
«van die mogelikheid niet nodig. Daar hééft een hoofd een
«klas en de zaken marcheren goed. Zelf was ik 12 jaren lang
y>hoofd in Enschedé van een acbtklassige school en had ik
ytvoortdurend de leiding van dè hoogste klasse. Toen ik hier
«in A'dam benoemd werd, ging aan die benoeming een onder-
«zoek vooraf aan die school ingesteld door de heren G. A.G.
«van Goor en Jac. Tbysse. Als de zaken daar niet in orde
«geweest waren, had de heer Thysse toen zeker niet een
«bekend geworden artikel in het Handelsblad geschreven.
«Verschillende rapporten van kommissies op grond van soms
„weken lang bezoek door erkende schoolmannen kunnen in
«deze bovendien getuigen. Waarom zou dit nu in A'dam
«niet kunnen? Vier en een half jaar was ik hier hoofd aan
een enkele school; ik heb nooit de indruk gekregendat ik
geen vaste klas had kunnen hebben of dat de school minder
«zou zijn vooruitgegaan, als ik wel de leiding van een klas
«had gehad".
Onze bezwaren tegen 't ambulantisme zijn vele. Om ons te
beperken noemen we slechts: le dat bedoeld stelsel ten
opzichte van een bevoegd personeel onnodig is, 2e dat het
een rustige ongedwongen werkzaamheid van de klasseonder
wijzer belemmert, 3e dat het - om met de heer Fabius te
spreken bij voortduring een bron van konflikten kan zijn,
4e dat het onderwijs nodeloos duurder maakt.
Vele hoofden voelen ook wel deze bezwaren en latende
«nimmer verzwakkende kontrole zooveel rnogelik achterwege.
En geen wonder; doet een onderwijzer zijn plicht niet, dan
zal hij door die kontrole toch nooit een goed onderwijzer
worden, terwijl voor de leerkrachten met voldoende plichts
besef en die vormen volgens de officiële rapporten toch
de overgrote meerderheid van het onderwijzend personeel
een dageliks toezicht op hun werk overbodig, ja zelfs scha
delik geacht moet worden. De grootste lofspraak, die zulke
onderwijzers 't hoofd toebrengen is dan ook wel, dat ze hem