DONDERDAG 26 JANUARI 1911. 15 Naar de woorden is eene andere uitlegging mogelijk, maar deze zou dan zijn tegen de ratio. Er staat ook in punt F: «Bijaldien omtrent de toepassing van de boven sub A tot en met E ver melde bepalingen tusschen den aannemer en de werklieden verschil van meening mocht bestaan, is de aannemer verplicht zich onvoorwaardelijk naar de beslissing van Burgemeester' en Wethouders te gedragen.' Dit College zal alsdan niet aarzelen om de bepalingen niet slechts naar de letter, maar ook naar den geest, nl. inzooverre die duidelijk is uitgespro ken, wat m i. hier het geval is, toe te passen. De heer Aalberse. Ik ben het geheel met u eens, mijnheer de Voorzitter, dat het duidelijk is, wat de bedoeling van den Raad met dit ar tikel is geweest, dat het niet de bedoeling is geweest om mogelijk te maken, dat uitkeering van het zieken geld zou kunnen worden ontdoken door het opzeggen van de dienstbetrekking. Waar in F. staat, dat de aannemer verplicht is zich onvoorwaardelijk naar de beslissing van Burgemeester en Wethouders te gedragen, en waar zoo positief door u, mijnheer de Voorzitter is geconstateerd wat de bedoeling van het artikel is, en dit door niemand is tegengesproken, daar geloof ik wel, dat voldoende vaststaat, dat door opzegging van den dienst, het uitkeeren van ziekengeld niet kart worden ontdoken. Tegen het amendement van den heer van Tol heb ik dit be zwaar, dat het veel verder gaat dan de voorsteller ervan bedoelt. Zijne bedoeling is duidelijk, maar nu verbiedt het amendement ook, dat tijdens den duur der ziekte het dienstcontract wordt opgezegd, ook wanneer de uitkeering van het ziekengeld doorgaat. De practische gevolgen zouden dus zijn, dat iemand na een ziekte altijd het recht had, minstens tot na afloop van den opzeggingstermijn, het werk te hervatten, of althans gedurende dien tijd loon te ontvangen. Dit moge nu niet de bedoeling van den heer van Tol zijn, het volgt echter uit de woorden. Ik geloof, dat de bedoeling van dat artikel vaststaat; de geheele uitlegging wordt gelegd, niet in handen van den rechter, maar in die van Burgemeester en Wethouders. Aan het bezwaar van den heer van Tol zou echter op een andere wijze zijn tegemoet te komen, door nl. aan de redactie door Burgemeester en Wethouders voorgesteld nog iets toe te voegen, n.l. dit: y>de opzegging van de dienstbetrekking door den werkgever heeft op deze verplichting geen invloedDan blijkt daaruit, dat ook in dit geval ziekengeld moet worden uitgekeerd wij veranderen daardoor niets, maar verduidelijken eenvoudig hetgeen reeds wordt bepaald. Wat de moeielijkheid betreft, dat uitkeering van het zieken geld langer zou duren dan de opzeggingstermijn, zoodat iemand niet meer in uienstbetrekking zijnde, toch ziekengeld zou ont vangen, uit de geheele geschiedenis van de wet op het arbeids contract volgt, meen ik, dat de wetgever zich dit geval ook als mogelijk heeft gedacht. Oorspronkelijk heeft er in de wet gestaan, dat de uitkeering moest plaats hebben gedurende den opzeggings termijn. Dit is echter veranderd en men heeft ervan gemaakt: gedurende een betrekkelijk: korten tijd. Men heeft dit gedaan, omdat men zeide, dat het uitkeeren van ziekengeld voorden duur van den opzeggingstermijn soms te veel zou zijn, b.v. wanneer iemand één dag in dienst zijnde, ziek werd. Maar wanneer zoo iemand gedurende langen tijd in dienst was geweest, dan zou die termijn veel te kort zijn, vandaar de wijziging in het artikel. De rechter zou dan kunnen uitmaken, wat moet worden uitgekeerd, bijv. 6 of 10 weken, dus veel langer dan de opzeggingstermijn. De wetgever heeft zich dus het geval gedacht, dat de uitkeering van het ziekengeld langer zou kunnen duren dan het contract loopt. Dat is trouwens niets vreemds, de ratio in aanmerking nemende van de loonsuitkeering in tijd van ziekte. Daarin is toch begrepen de vergoeding voor het levensonderhoud van den werkman, ook in den tijd, dat hij niet kan werken; daarin ligt ook de grondslag der ongevallen verzekering. Ook daar houdt men geen rekening met den opzeg gingstermijn de werkman kan maanden lang een uitkeering blijven ontvangen, terwijl hij niet meer in dienstbetrekking staat tot den patroon, bij wien hij het ongeval heeft ge kregen. Wat hier nu wordt voorgesteld, is een uitbreiding van de zelfde gedachte en het is dus niet vreemd, dat de wetgever zich heeft voorgesteld, dat dergelijke gevallen zich kunnen voordoen; juridisch bestaat er derhalve geen bezwaar om deze bepaling op te nemen. De heer Fockema Andreae. M. d. V. Wat u en de heer Aalberse hebben gezegd, heeft mij de overtuiging gegeven dat ik gerust kan stemmen voor het nieuwe artikel, mits dit worde geredigeerd, zooals de heer Aalberse het wenscht en mits daarin niet worde opgenomen het amendement door den heer van Tol voorgesteld. De Voorzitter. Mag ik vragen of de heer van Tol zijn amendement nu intrekt? De heer van Tol. Jawel, mijnbeer de Voorzitter. De Voorzitter. Dan maakt dit amendement verder geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Stelt de heer Aalberse een amendement voor? De heer Aalberse. M. d. V. Opdat wij zeker zijn, dat in het artikel zal staan wat onze bedoeling is, zou dit misschien niet kwaad zijn. De Voorzitter. De heer Aalberse stelt als tweede lid van A. 1 voor de zinsnede: «Opzegging van de dienstbetrekking door den aannemer heeft op deze verplichting geen invloed." Het amendement wordt voldoende ondersteund en komt derhalve in behandeling. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het gewijzigde punt A. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De punten A. 2 tot en met A. 5 en B. 1 worden achter eenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt B. 2, luidende: «Onder deze bijzondere omstandigheden worden begrepen de bevalling van de echtgerioote van den arbeider, zoomede het overlijden en de begrafenis van een zijner huisgenooten of van een zijner bloed- en aanverwanten in de rechte linie onbepaald en in den tweeden graad der zijlinie. Evenzoo wordt onder de vervulling eener door de wet of overheid opgelegde verplichting begrepen de uitoefening der kiesbe voegdheid." De Voorzitter. Hierop is een amendement voorgesteld door den heer van Tol, strekkende om aan dit punt toe te voegen de woorden: «en het maken van inspectie voor militie of landweer." Mag ik den heer van Tol doen opmerken, dat het maken van inspectie voor militie en landweer reeds valt onder B 4. Het geldt hier namelijk de vervulling van een door de wet opgelegde verplichting zonder geldelijke vergoeding. Daaren tegen noemt B 2 eeriige andere voorbeelden, omdat het anders quaestieus zou zijn of zij onder B 1 zouden vallen. Bij het maken van inspectie is dit niet quaestieus, wel bijv. bij het uitoefenen van het kiesrecht, omdat dit geen verplichte han deling is. Ik acht dus het amendement van den heer van Tol overbodig, omdat B 1 reeds op dit punt voorziening treft. De heer van Tol. M. d. V. Dan trek ik mijn amendement in. De beraadslaging wordt gesloten en het punt B 2 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt C, luidende: «De aannemer is verplicht den werkman het op zijne aanstelling vermelde loon uit te betalen, indien deze bereid was den bedongen arbeid te verrichten, doch de aannemer daarvan door eigen schuld geen gebruik gemaakt heeft, waar onder ook begrepen moet worden het geval, dat het werk door gebrek aan materialen en gereedschappen geen voort gang kon hebben, tenzij de aannemer in dit laatste geval het bewijs levert, dat het gebrek aan materialen het gevolg is van overmacht." De Voorzitter. Hierop is een amendement ingediend door den heer Aalberse, strekkende: I. om in C in te voegentusschen «betalen" en «indien": »a." en bij te voegen y>b. Voor den 2en Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den 2en Pinksterdag, de twee Kerstdagen en den Nieuwjaarsdag, voor zoover deze laatste drie feestdagen niet op een Zondag vallen." De Voorzitter Ik kan den leden van den Raad mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders zich kunnen vereenigen met het amendement van den heer Aalberse en het mits dien overnemen. Wenscht de heer Aalberse het amendement nog nader toe te lichten? De heer Aalberse. Na uwe mededeeling, mijnheer de Voor zitter, dat Burgemeester en Wethouders zich met mijn amen dement kunnen vereenigen, behoef ik niet veel meer ter ver dediging van het amendement te zeggen. Men gaat toch uit van deze redeneering, dat het regel is, dat iemand, die zes dagen werkt, in die zes dagen zooveel loon ontvangt, dat hij daarvan zeven dagen kan leven. Nu heeft men in het jaar een zestal buitengewone Zondagen, waarop niet gearbeid wordt en waarop de arbeider toch moet leven. Vooral wanneer, zooals gebeuren kan bij Kerstmis, in een week drie Zon dagen vallen en de man ontvangt dan vier dagen loon, waarvan hij zeven dagen met zijn gezin moet leven, dan zijn ditallesbehalve feestdagen voor hem, omdat hij dan groote moeite heeft, een dergelijke week rond te komen Wanneer men de zaak zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 3