DONDERDAG 19
JANUARI 1911.
5
feitelijk de zaak in handen hebben en den Raad eenvoudig
voor een fait accompli hebben gesteld, omdat het thans voor
de leden van den Raad niet gemakkelijk is, al hebben zij in
principe alle mogelijke vrijheid, om buiten de aanbeveling te
gaan. Het gevoel blijft dan bestaan, dat de Raad niet zijn
volle vrijheid had bij de benoeming. En al komen Burge
meester en Wethouders nu later met dezelfde aanbeveling
dan is de zaak toch anders, dan heeft men den gewonen
weg gevolgd en aan alle gerechtigheid is voldaan.
De Voorzitter. Na al het gesprokene kan ik kort zijn. Ik
ben het geheel met den heer Fockema Andreae eens, dat
wanneer eene betrekking als die van Secretaris van de gemeente
Leiden open valt, dit wel voldoende bekend zal worden, door
het geheele land, aan die personen, die voor deze betrekking
in aanmerking komen. Zij weten dus dat zij kunnen sollici-
teeren. En dat men dit wist, blijkt wel hieruit, dat er uit
alle streken van het land eerste klasse sollicitanten zijn gekomen.
Ik kan mij niet begrijpen, dat er personen zijn geweest die
niet hebben gesolliciteerd, omdat zij op eene oproeping wacutten.
De heer Aalberse meende dat personen zich niet hadden aan
gemeld, omdat zij van te voren reeds wisten dat zij toch geen
kans hadden te worden benoemd. Maar welk verschil maakte
het nu voor die personen of er eene oproeping was geplaatst,
ja dan neen? Ware eene oproeping gedaan, dan zou men
bovendien gedacht hebben, dat er in Leiden niemand was te
vinden, geschikt voor deze betrekking, en dat was niet het geval.
Men zou dus de menschen eenvoudig zand in de oogen
gestrooid hebben. Ik kan daarom niet inzien waarom hier
tekort werd gedaan aan de vrijheid van den Raad. Met den
heer Fockema Andreae ben ik het in dit opzicht volkomen eens.
Had er eene oproeping plaats gehad, dan zou men wellicht
meer sollicitanten hebben gekregen, doch vermoedelijk niet van
beter gehalte dan zij, die zich hebben aangemeld en het uit
gebreide onderzoek zou dan weder tot aanmerkelijke vertraging
aanleiding hebben gegeven.
In elk geval hebben Burgemeester en Wethouders geen
oogen blik het idéé gehad om hiermede de vrijheid van den
Raad te belemmeren. Nü nog eene oproeping te doen moet
ik echter beslist ontraden. De heer Vergouwen acht de ver
traging niet groot en ik spreek niet tegen, dat het secretariaat
goed waargenomen wordt, maar wij missen dan toch feitelijk
den anderen ambtenaar, n.l. den commies-redacteur. Ons ont
breekt op het oogenblik de Secretaris van talrijke commissiën
en er is hier ook verder een massa werk. Wij zouden dan
ook zeer onthand zijn, als de vacature nog lang bleef bestaan.
Er hebben bovendien voortreffelijke personen gesolliciteerd en
gingen wij nu nog eene oproeping doen, dan zou het den
schijn hebben tegenover die sollicitanten, alsof wij die heeren
niet geschikt achten.
Ik geef dus in overweging de motie niet aan te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Vergouwen wordtin stemming gebracht
en verworpen met 18 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: de Boer, van der Eist, Hoogen-
boom, Reimeringer, Fockema Andreae, Zwiers, Roem, Sijtsma,
van Hamel, Korevaar, van der Lip, Carpentier Alting, Wildeboer,
Corts, Pera, Fokker, van Gruting en de Vries.
Vóór stemmen de heeren: Bots, van Tol, Briët, Bosch,
P. J. Mulder, Eerstens, Aalberse, Meuleman, Driessen en
Vergouwen.
De heer Aalberse. M. d. V. Nu de meerderheid van den
Raad zich stelt op het standpunt, dat het niet noodig is om
vooraf eene oproeping van sollicitanten te doen voor de open
gevallen vacature van Gemeente-Secretaris, kan ik mëde-
deelen, dat verschillende van mijne politieke vrienden en ik
zelf nu ook ons zullen plaatsen op het standpunt, dat door
de meerderheid is ingenomen en dat wij ons nu ook zullen
houden aan de aanbeveling van Burgemeester en Wethouders.
Het doet mij te meer genoegen, dat wij dit kunnen doen,
omdat daardoor des te beter kan uitkomen, dat onze oppositie
niet gericht was tegen den persoon van een der voorgedrage
nen, maar alleen tegen de wijze, waarop de aanbeveling was
opgemaakt.
De Voorzitter. Ik dank den heer Aalberse zeer voor zijne
laatste mededeeling.
Alsnu wordt benoemd met 26 stemmen de heer Mr. Dr. C.
E. van Stryen; de heer Mr. Dr. A. van Doorninck verkreeg
1 stem, terwijl een biljet van onwaarde was.
De Voorzitter Mede namens het college van het Dagelijksch
Bestuur, en ik geloof ook wel te mogen spreken namens de
leden van den Raad, wensch ik den heer van Stryen geluk
met zijne benoeming en met het vertrouwen door den Raad
in hem gesteld.
Teekenen van instemming.)
De Voorzitter. De leden zullen nader worden bijeengeroepen
tot het houden van eene buitengewone vergadering, waarin de
Secretaris zal worden beëedigd en geïnstalleerd.
III. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der
3e klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 11).
Wordt benoemd met 27 stemmen Mej. C. F. Gouwentak;
Mej. Weijers verkreeg 1 stem.
IV. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der
3e klasse No 7.
(Zie Ing. St. No. 11).
De heer Fokker. M. d. V. Naar aanleiding van deze voor
dracht zou ik eene vraag willen doen. Het heeft n.l. mijn
aandacht getrokken, dat als Nr 1 op de voordracht wordt
geplaatst Mej. Kranz, terwijl zij toch een jaar later examen
heeft gedaan dan Mej. Weyers, die No 2 is geplaatst. Bovendien
is Mej. Weyers reeds vaste onderwijzeres, terwijl Mej. Kranz
slechts tijdelijk is, en ook is zij een jaar ouder dan Mej. Kranz.
Eene tijdelijke onderwijzeres wordt nu geschoven op de plaats
van eene vaste onderwijzeres. Ik zou er prijs op stellen te
vernemen welke gronden er toe hebben geleid om Mej. Kranz
Nr 1 op de voordracht te plaatsen. Dat Mej. Kranz zich vroeger
eens heeft moeten terugtrekken, kan eene teleurstelling voor
haar zijn, maar dat is eene persoonlijke quaestie en mag nooit
een reden zijn om iemand anders, die wellicht beter is, niet
als Nr. 1 op de voordracht te plaatsen.
De heer van Hamel. Het is waar dat Mej. Kranz een jaar
later haar examen heeft gedaan als onderwijzeres dan Mej.
Weijers. Maar Mej. Kranz heeft hare opleiding genoten op
de Kweekschool alhier; Mej. Weyers is op de Normaallessen
geweest te Voorschoten. Mej. Kranz is reeds meermalen in
aanmerking gekomen bij voordrachten voor een van onze
scholen, het laatst nog 3 maanden geleden, toen zij als Nr 1
stond op de voordracht voor eene onderwijzeres op de school
aan de Heerenstraat. Zij is toen echter ongesteld geworden
en verzocht toen niet in aanmerking te komen. Mej. Kranz
is reeds, sedert geruimen tijd, werkzaam aan de school aan
den Zuidsingel als tijdelijk onderwijzeres en vervult daar,
volgens het hoofd der school, uitnemend haar taak. Ook van
andere hoofden der scholen heb ik vernomen, dat zij volkomen
voor haar taak berekend is. Dat zij als tijdelijk onderwijzeres
niet eerder gesolliciteerd heeft om definitief te worden aan
gesteld, ligt daaraan, meen ik, dat zij op haar tegenwoordige
school zoo naar genoegen werkzaam is. Ik geloof dus dat Mej.
Kranz in dit geval volstrekt niet de vlag behoeft te strijken
voor Mej. Weijers. Mej. Weijers is gisteren bij mij geweest
om hare belangen te bepleiten, ik gun haar ook wel eene
betrekking, die zal zij wel eens krijgen. Maar waar Mej.
Kranz op het oogenblik zoo uitstekend voldoet, zie ik geen
enkele reden waarom zij zou moeten achterstaan bij .Vlej.
Weijers. Dat Mej. Kranz een jaar later geslaagd is in haar
examen voor onderwijzeres dan Mej. Weijers, ligt hieraan,
dat zij het jaar te voren niet is geslaagd.
De heer Sijtsma. M. de V. Ik kan mij ook niet geheel met
deze voordracht vereenigen en wel op grond hiervan. De jon
gelieden, uit Leiden, die examen doen, en voornamelijk de
meisjes, hebben de gewoonte steeds als volontair of tijdelijk
onderwijzeres in de stad te blijven, omdat zij dan, volgens
hare meening, in aanmerking komen om hier vast benoemd
te worden. Dit is door de schoolautoriteiten en in het bijzon
der door den schoolopziener wel eens sterk afgekeurd, die
wil, dat de meisjes eerst eens naar buiten gaan om ten nutte
van het onderwijs eene leerschool te doorloopen. Later kunnen
zij dan hier benoemd worden. Dit nu acht ik zeer goed. De
onderwijzeressen blijven echter liever hier hangen totdat een
welwillend hoofd der school haar op de voordracht plaatst.
Zijn zij er eenmaal uit, dan vreezen zij er niet meer in te
komen. Waar wij hier nu iemand hebben die in anciënniteit
den voorrang heeft, niet minder bevoegd is en reeds dienst
gedaan heeft, meen ik, dat wij haar benoemen moeten. Te
harer tijd zal dan ook mejuffrouw Weijers wel aan de beurt
komen, zegt de heer van Hamel. Ik vrees voor haar dat dit
nog wel lang zal duren, maar met hetzelfde recht kunnen
wij ook zeggen: te harer tijd komt Mejuffrouw Kranz ook
aan de beurt en dan heeft deze niet te klagen, want zij staat
in anciënniteit achter bij mejuffrouw Weijers.
De heer van Hamel. M. d. V. De heer Sijtsma zou sterker
staan als hij kon bewijzen, dat Mejuffrouw Weijers eene leer
ling was van de Leidsche Kweekschool en hier dus thuis
hoorde; maar zij heeft hare opleiding genoten in Voorschoten
en is, na hier en daar tijdelijk werkzaam te zijn geweest,
benoemd te Voorhout. Zij is dus niet zoo Leidsch als Mejuf
frouw Kranz, die aan onze Kweekschool hare opleiding ge
noten heeft. Er wordt hier dikwijls en niet altijd te pas
gezegdwij geven de voorkeur aan eene Leidsche. Welnu,