DONDERDAG 19
JANUARI 1911.
3
Leiden, 12 Januari 1911.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Naar aanleiding van no. 341 der «Ingekomen Stukken van
den Gemeenteraad van Leiden", waarin na eene uiteenzetting
van het vóór en tegen eener belasting op de publieke ver
makelijkheden in deze gemeente, B. en W. mededeelen dat
van hun College geen voorstel tot invoering eener zoodanige
belasting kan worden verwacht, heeft ondergeteekende de eer
de volgende motie voor te stellen:
»De Raad kennis genomen hebbende van de mededeelingen
vervat in No. 341 der Ingekomen Stukken van den Gemeente
raad van 16 November 1910, van oordeel dat invoering eener
belasting op de publieke vermakelijkheden op een wijze zooals
daarin wordt bedoeld wel is in het belang der gemeente,
noodigt B. en W. uit met bekwamen spoed een concept
verordening regelende deze belasting den Raad ter vaststelling
voor te leggen."
K. Sijtsma.
De Voorzitter. Mag ik vragen of die motie wordt onder
steund
De motie wordt voldoende ondersteund.
De Voorzitter. Ik stel voor de motie te doen drukken,
op te nemen onder de Ingekomen Stukken en te behandelen
in eene volgende vergadering.
Aldus wordt besloten.
5°. Adhaesiebetuiging van de Kiesvereeniging «Burgerplicht
en Gemeentebelang" e.a. aan de voorstellen van Burg. en
Weth. en van de heeren Vergouwen en Meuleman, in zake
de schoolgeldheffing aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
De Voorzitter. De heeren hebben allen van dit stuk ken
nis genomen, zoodat het niet noodig is het voor te lezen. Ik
stel dus voor dit stuk voor kennisgeving aan te nemen, om
dat al de daarin behandelde punten aari de orde komen bij
de behandeling van deze of eene volgende agenda.
Aldus wordt besloten.
6°. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe
belasting, dienst 1910.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
7°. Voorstel van de heeren A. van der Eist c.s. tot wijziging
van art. 2 der verordening van 26 October 1899, regelende
de heffing van schoolgeld aan het Gymnasium en de Hoogere
Burgerscholen.
De Voorzitter. Dit stuk hebben alle heeren ook in druk
ontvangenik stel voor om het te behandelen bij punt 19
van de agenda.
Aldus wordt besloten.
8°. Verzoek van H. J. J. Labree e.a. om voor rekening der
gemeente verbetering te brengen in den toegang tot hunne
woningen aan het Kort-Rapenburg.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den Raad der Gemeente Leiden
Geven met verschuldigden eerbied te kennen H. J. J. Labree,
W. Christiaanse en J. H. de Jong, allen belanghebbenden bij
de perceelen Nos 7, 9 en 11 aan het Kort-Rapenburg, alhier
dat door den ombouw hunner omgeving de toegang tot hunne
panden ontzettend wordt belemmerd;
dat door de steile helling geen enkel voertuig iri geladen
toestand hunne pakhuizen kan in- noch uitgaan;
dat het op- en afrijden van zware «ledige" wagens met
levensgevaar plaats heeft;
dat de gemeenschap met hunne bovenwoningen langs scherpe
keien «zonder voetpad, noch trapjes", allertreurigst is en eer
gelijkt op een laadplaats van vee in een spoorwegwaggon
dat ook de Directie «met de uitvoering van het werk
belast", overtuigd van de onhoudbaarheid, voorstellen heeft
gedaan om daarin «voor rekening van de Gemeente" eenige
verbetering aan te brengen
dat zij niet weinig verrast waren, toen het bericht inkwam
«De Gemeente doet niets";
dat nadere onderhandelingen met het dagelijksch Bestuur
tot resultaat hebben, dat de Gemeente bereid is een zeker
project, waarvan de kosten op ƒ800 geraamd zijn, uit te voeren,
mits de helft van dit bedrag door ingelanden van 't K-R wordt
vergoed
dat door hen niet gevraagd is om den ouden verkeersweg,
noch de gracht, op te ruimen, waarvan verhoogde laad- en-
losloonen het gevolg zijn en de verhuur hunner pakhuizen
voor de meeste doeleinden ongeschikt wordt;
dat al bestaat het onbillijke recht om zoo'n Sta-in-den-weg
te bouwen, de Gemeente nochtans zedelijk verplicht is de
lasten en schaden, waaronder ingelanden lijden, tot een
minimum terug te brengen;
dat wij ons nader hebben bereid verklaard de verhooging
van den grond in onze pakhuizen voor onze rekening te nemen,
indien de verdere veranderingen door de Gemeente werden
nitgevoerd
dat, niettegenstaande alle bewoners geheele of gedeeltelijke
tegemoetkoming ontvingen, wederom eene weigering is gevolgd,
terwijl juist onze perceelen het allermeest door die verbouwing
worden gedupeerd;
dat ook ondergeteekenden meenen aanspraak te mogen maken
op een vrij en onbelemmerd verkeer;
redenen waarom zij zich tot Uwen Raad wenden met het
dringend verzoek hun te ontheffen van bijbetaling der boven
genoemde kosten en het dagelijksch Bestuur te machtigen alle
verbeteringen te doen uitvoeren voor rekening van de Gemeente.
'tWelk doende, enz.
H. J. J. Labree Sr.
W. Christiaanse Az.
J. H. de Jong.
Leiden, den 48 Januari 1911.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
1°. dat aan Mevr. M. S. C. Scheurleer, wed. Mr. M. C. de
Vries van Heijst, in leven Gemeente-Secretaris, een weduwen-
en kinderenpensioen is verleend van ƒ966, met ingang van
22 December 1910 en
aan J. Paats, wed. J. Sinteur, in leven kolkenruimer der
gemeente, een weduwen- en kinderenpensioen van 183,
met ingang van 10 Maart 1911
2°. dat op 14, 17, 24 en 30 December j.l. ambtelijke bezoeken
zijn gebracht aan de Stads Bank van Leening, het Ziekenhuis
der Rijks Universiteit, het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis,
het R.K. Wees- en Oudeliedenhuis, het Geref. Minne-of Arme
Oude Mannen- en Vrouwenhuis en de Stedelijke Werk
inrichting.
Aan de orde is:
I. Voorstel om aan Gedeputeerde Staten in overweging te
geven het salaris van den Secretaris vast te stellen op 4000.
(Zie Ing. St. n°. 12).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
II. Benoeming van een Secretaris der gemeente.
(Zie Ing. St. n°. 12).
De Voorzitter. Mag ik den heeren van der Lip, Vergou
wen, Meuleman en Fokker verzoeken het stembureau te willen
uitmaken
De heer Vergouwen. M. d. V. Zou ik naar aanleiding van
deze benoeming vooraf eene enkele opmerking mogen maken?
De Voorzitter. Wel zeker.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik begin met te zeggen dat
mij de aanbeveling van Burgemeester en Wethouders zeer
heeft verwonderd Niet om de personen, dit stel ik al dadelijk
op den voorgrond, maar omdat wij van Burgemeester en
Wethouders eene aanbeveling gekregen hebben, zonder dat
er eene oproeping heeft plaats gehad. En dit heeft niet alleen
mij verwonderd, maar ook andere leden. De gedachte is bij
ons opgekomen of het niet mogelijk zou zijn alsnog eene
oproeping te doen plaats hebben. Want wat is het geval?
Wij hebben hier in de gemeente Leiden gezien bij de be
noeming van den vorigen Secretaris, dat de destijds fun-
geerende Commies-Redacteur als Secretaris werd benoemd.
En nu zien wij op deze aanbeveling voor Secretaris als nr. 1
geplaatst wederom den tegenwoordigen Commies-Redacteur.
Wanneer de Raad zoo voetstoots die aanbeveling aanvaardt,
dan zal het een soort adat worden, dat de Commies-Redacteur,
door Burgemeester en Wethouders benoemd, ook de man is,
die bij eventueele vacature als Secretaris aan den Raad wordt
voorgedragen. Niet rechtstreeks, maar toch eenigszins ver
kapt, is dit op deze wijze een voordracht. Ik begrijp wel dat
het niet de bedoeling is om den Raad te binden, want eene
aanbeveling bindt den Raad niet; de Raad blijft vrij in zijne
keuze; toch wil men niet altijd rechtstreeks tegen Burge
meester en Wethouders ingaan. Aan den anderen kant heeft
de Raad echter ook zijne rechten, en nu is het alsof er ietwat
minder vrijheid voor de Raadsleden is, wanneer Burgemeester
en Wethouders al vast met eene aanbeveling komen. Er is
nog eene andere zaak. Het is mij van twee personen bekend
dat zij niet hebben gesolliciteerd, omdat zij op eene oproeping
wachtten. Nu zijn er gemeenten die oproepen en er zijn er,
die het niet doen; zoo zijn er menschen die maar dadelijk