10
DONDERDAG 19 JANUARI 1911.
daarom heel veel voor het bezwaar van den heer Bosch. De
boekhouding moet van dag tot dag bij zijn en dit kan alleen
met een journaal; een grootboek is daarvoor niet geschikt.
De Voorzitter. De heeren moeten niet vergeten, dat de
boekhouding in zulk een gesticht geheel anders is ingericht
dan in koopmanszaken. Het kasboek is de basis van alles
en dat heeft men het meest noodig. Zelf heb ik ook niet het
minste bezwaar tegen een journaal, maar wil het alleen niet
verplichtend stellen met het oog op Gedeputeerde Staten.
Wij kunnen het zoo noodig ook in het huishoudelijk regle
ment, dat volgen zal, voorschrijven. Laat ons in .de verorde
ning niet meer zetten dan strikt noodig is en intusschen
informeeren of een journaal noodig is, wat tot dusverre op
Endegeest nog niet gebleken is.
De heer Bosch. M. d. V. U zegt dat de noodzakelijkheid
van een journaal tot dusverre niet gebleken is, maar als men
in verband met art. 30 eene boekhouding wil invoeren vol
gens de dubbele methode, dan kan men toch het journaal
niet missen. Bij de enkelvoudige boekhouding kan'men de
posten uit de verschillende boeken direct overbrengen, maai
bij de dubbele boekhouding moet men ze eerst journaliseeren
om ze te kunnen overbrengen in het grootboek.
Dat was mijn bedoelingik wilde in verband met art. 30,
nu eenmaal de boeken genoemd worden, ook het journaal er
bij noemen. Nu u echter zegt dat dit niet noodig is, omdat
alleen de voorgeschreven boeken zijn vermeld, terwijl andere
boeken er altijd toch bij kunnen worden genomen, nu kan ik ook
wel met de redactie genoegen nemen.
De Voorzitter. Men heeft hier alleen te maken met kas-
posten en waar dit zoo is, kan men het ook wel zonder
journaal stellen, want dan is het kasboek feitelijk tevens jour
naal. Men heeft dan niet te doen met 'onpersoonlijke reke
ningen, en kan dus volstaan met een kasboek. Mocht het
later blijken dat een journaal noodig is, dan kan ik u de ver
zekering geven dat het ook zal worden ingevoerd.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 31 zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De artikelen 3250, zoomede de slotbepaling, worden achter
eenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De verordening in haar geheel wordt daarop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XVI. Voorstel:
a. tot opheffing van de school der 3e klasse No. 8;
b. om het gebouw, waarin de sub a bedoelde school ge
vestigd is, te bestemmen voor eene nieuwe school der 2e klasse
met 6 leerjaren.
(Zie Ing. St. No. 45.)
De heer Vergouwen. M. d. V. Na doorlezing van het inge
komen stuk nr. 15 rees bij mij de vraag een vraag die
nog voor mij onopgelost is quo vadis, waar gaan wij heen
met het onderwijs? Ik spreek niet over het bijzonder onderwijs
zooals men daar fluistert, maar over het onderwijs waarover
het toezicht aan den Gemeenteraad is toevertrouwd.
Nog niet zoo heel lang geleden hebben wij hier een voorstel
gehad tot verbouwing van een school der 2e klasse. Die
school moest wórden verbouwd en er moest een 7e klas aan
worden toegevoegd. Nu hoor ik, dat er op het oogenblik 19
leerlingen in die 7e klasse zijn, en ik heb ook vernomen, dat
er weer gesproken wordt dat zulke leerlingen best in andere
scholen onder te brengen zijn, zoodat die 7e klasse feitelijk
niet noodig was geweest. Wij hebben indertijd gevoteerd de
dure school aan de Medusastraat, die ƒ84000 heeft gekost.
Er werd gezegd, dat die school hard noodig was. Wij moesten
eene school hebben die 600 leerlingen kon bevatten. En nu
ziet het er naar uit, dat die school niet geheel bevolkt zal
worden. Wij zien het getal leerlingen op de Openbare School
afnemen; een verschijnsel dat in het laatst van 1910 is ge
constateerd, maar dat vroeger te voorzien geweest is. Ook is
nu te voorzien, dat in de toekomst het aantal leerlingen nog
zal verminderen.
In October j. 1. is de school aan de Heerenstraat hier ter
sprake gekomen, omdat daar een achtste onderwijzer noodig
was. Bij die gelegenheid is er door mij op gewezen, dat die
school als derde klasse niet goed ingericht was. Er werd
echter volgehouden, dat de school goed was en niet veranderd
kon worden en dat er een onderwijzer bij moest komen. Thans
slechts drie maanden later, bereikt ons het voorstel die school
3e klasse te veranderen in eene school 2e klasse. In beginsel
ben ik voor eene verwisseling, maar wil toch ook vragen:
waar gaan wij heen Wat is eigenlijk ten aanzien van die
onderwijsregeling de leidende gedachte! Voor die vraag bestaat
alleszins reden. Een voorstel door mij destijds gedaan om dien
8en onderwijzer aan de school-Heerenstraat niet te benoemen,
werd door de meerderheid verworpen en het resultaat van
de verwisseling zal zijn dat een plaatsvervangend hoofd op
wachtgeld moet worden gesteld. Is er wel voldoende voor
ziening bij Burgemeester en Wethouders ten opzichte van
de onderwijstoestanden? Nu zegt men wel, dat het aantal
leerlingen afneemt ten gevolge van de meerdere bijzondere
scholen, maar heeft men dit dan ook niet kunnen zien, toen
de school aan de Medusastraat gebouwd is? Wist men toen
niet, dat er plannen bestonden om eene schoolde bouwen aan
den Maresingel en dat ook van Katholieke zijde voornemens
in die richting bestonden Daarmede had men rekening moeten
houden. Zoo moet er, als wij straks gesteld worden voor eene
beslissing in zake de Hoogere Burgerschool, niet alleen rekening
gehouden worden met den tegenwoordigen toestand, maar
ook met de toekomst, en speciaal ten aanzien van die Hoogere
Burgerschool moeten Burgemeester en Wethouders informeeren,
of er soms geen plannen aanhangig zijn om te komen tot
eene bijzondere Hoogere Burgerschool. Ik zeg dit te meer,
omdat, vóór ik de vorige maal over de school aan de Heeren
straat sprak, mij was medegedeeld dat er sprake van was
om deze school te veranderen in een school 2e klasse. Ik
mocht toen van die mededeeling geen gebruik maken en heb
er dan ook niet over gesproken; maar daarom vind ik het
zoo vreemd, dat men destijds toch het voorstel doorzette om
een achtsten onderwijzer aan te stellen, terwijl er ernstig
sprake van was, dat de school als 3e klasse-school zou worden
opgeheven. Men roept nu: dat wisten wij niet; maar daar
gaat het niet over; ik heb het niet tegen den Raad, doch
vraag alleen: waar is bij Burgemeester en Wethouders de
leidende gedachte ten opzichte van bet onderwijs? Wij moeten
niet telkens voor feiten gesteld kunnen worden, die de financiën
der gemeente kunnen schaden.
De heer van Hamel. Het schijnt mij toe dat de heer Ver
gouwen met het denkbeeld, dat aan het voorstel van Burge
meester en Wethouders ten grondslag ligt, mede gaat, althans
dit meen ik te hebben opgemerkt uit hetgeen hij heeft ge
zegd. Maar, heeft hij gezegd»er is geen voorziening". Mij
dunkt dat dit voorstel wel degelijk blijk geeft van vooruit
zien. Men wil voorzien in een behoefte die meer en meer
blijkt te bestaan. Er is gebrek aan ruimte in de scholen
2e klasse, terwijl het te voorzien is, dat er in de scholen
3e klasse ruimte over is. Derhalve wordt door dit voorstel
voorzien in een bestaande behoefte. De heer Vergouwen heeft
gezegd, dat er belangrijke uitgaven zijn gedaan ten behoeve
van de school van den heer de Hondt, van de school aan
de Pieterskerkgracht en van die van Mej. Renaud.
Dat is waar, maar men meende toen, dat men vooreerst
met die uitgaven van alle verdere kosten af zou zijn, en dat
men op die wijze had voorzien in de behoefte aan ruimte.
Nu blijkt het echter, dat dit nog niet voldoende is, en wat
ligt nu meer voor de hand, dan dat men de ruimte, die men
niet noodig heeft, bestemt voor leerlingen, die behoefte aan
localiteit. hebben. Ik kan mij niet begrijpen hoe de heer
Vergouwen ons hiervan een grief kan maken; wat aangaat
de vorming van een 7e klasse bij den heer de Hondt, de
beide andere tweede klasse scholen zijn toch met die 19 leer
lingen ontlast; te meer klemt dit omdat in de 7e klasse
aldaar beide reeds gesplitst in 2 en 3 afdeelingen geen
plaats is. De heer Vergouwen zegt, dat hij reeds eenige
maanden geleden geweten heeft wat niemand anders nog
wist. Ik begrijp den heer Vergouwen niet, hij spreekt in
raadselen. Hij zou Burgemeester en Wethouders en mij in
het ^bijzonder een groot genoegen doen, wanneer hij zijn
zegsman noemde. Het is eenvoudig eene insinuatie, waarvoor
ik den heer Vergouwen te hoog had geacht. Laat de heer
Vergouwen bewijzen dat, eenige maanden geleden, reeds een
plan bestond. Ik ontken absoluut dat dit waar is. De juist
heid daarvan zou de heer Vergouwen moeten bewijzen. Wat
de heer Vergouwen zegt, is gemakkelijk redeneeren, maal
ais men denkbeelden heeft, zijn dit nog geen plannendie
in uitvoering komen, lk ontzeg den heer Vergouwen het
recht om op dergelijke wijze te insinueeren. Destijds, toen
hier werd voorgesteld om een 8sten onderwijzer te benoemen,
was er schijn noch schaduw van een voorstel, om deze school
tot een school 2e klasse te makenabsoluut niet. Maar ge
steld al dat het waar was maar het is niet zoo dan
was er nog geen reden om het voorstel niet aan te nemen,
omdat men toch rekening moest houden met den bestaanden
toestand en niet met den toestand, die er misschien eens in
de toekomst zou kunnen komen. Maar bovendien heeft de
gemeente hiervan ook geen nadeel of schade gehad, want
die 8ste onderwijzer is toen wel benoemd, maar 14 dagen
later, toen het denkbeeld een-vasteren vorm begon te krijgen
en men kon verwachten dat een dergelijk voorstel in over
weging zou kunnen worden genomen, is er verder geen uit
voering gegeven aan de benoeming van een onderwijzer,
(vacature Hartwijk) zoodat Burgemeester en Wethouders wel
degelijk rekening hebben gehouden met de mogelijkheid, dat