8
N°. 8. Leiden, 9 Januari 1911.
Met de Commissie van Fabricage komt het ons voor, dat
nevensgaand verzoek van J. J. van Leeuwen, orn het winkel
huis aan den Nieuwen Rijn N°. 21 te mogen huren voor den
tijd van 2 jaren tegen een huurprijs van f 400 'sjaars, niet
voor inwilliging vatbaar is.
Bedoeld winkelhuis werd bij raadsbesluit van 12 October
1899 (Ingek. Stukken N°. 194) door de gemeente aangekocht
en is sedert dien tijd steeds verhuurd voor een bedrag van
f 700 's jaars. Weliswaar is bij raadsbesluit van 8 Decem
ber j.l. (Ingek. Stukken N°. 354) aan den huurder, A. C. Kriest,
ontheffing van de verdere huur verleend, doch dit is niet ge
schied, omdat de huurprijs te hoog was, doch uitsluitend om
redenen, dien huurder persoonlijk betredende.
Er is naar onze meening dan ook geen enkele reden, om
den huurprijs van f 700 lot f 400 'sjaars te verminderen en
wij geven L'we Vergadering mitsdien in overweging op het
verzoek van J. J. van Leeuwen afwijzend te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 20 November 1910.
Aan den Raad
der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende Jacobus Johannus van Leeuwen, winkelier
en huurder van het winkelhuis Nieuwe Rijn 20 (van de
Gemeente Leiden) te loeiden, verzoekt Uw College beleefd het
winkelhuis Nieuwe Rijn 21 te Leiden te mogen huuren van
1 Mei 1911 tot 1 Mei 1913 voor de som van ƒ400.—per jaar.
Met de meeste Hoogachting
UEd Dw Dr.
J. J. v Leeuwen
N°. 9. Leiden, 9 Januari 1911.
In de maand September van het vorige jaar richtte de pach
ter van de overhaalschouw aan het Galgewater, de heer
D. Varkevisser te Zoeterwoude, zich tot ons college met het
verzoek de verpachting, die volgens het pachtcontract eerst den
30sten September 1911 eindigt, tusschentijds te doen ophouden.
Adressant voerde als redenen voor zijn verzoek aan, dat
tengevolge van de verbetering der verkeerswegen steeds min
der gebruik van de pont werd gemaakt en dat het vervoer
nog minder zoude worden na de tot stand koming van de over-
wulving van het Kort-Rapenburg,
Het komt ons voor, dat geen voldoende redenen aanwezig
zijn, om tot tusschentijdsche ontbinding van het pachtcontract
te besluiten. Uit een door de Commissie van Fabricage inge
steld onderzoek is toch gebleken, dat het vervoer met de pont
na de overwulving van 't Kort-Rapenburg wel belangrijk is
verminderd, doch nog geenszins onbelangrijk kan worden
genoemd. Terwijl n.l. in de week van 1 t/m 7 October j.l.
gemiddeld 244 personen per dag van de pont gebruik maak
ten, lieten zich in de week van 10 t/m 16 December j.l., dat
is dus na de overwulving, nog gemiddeld 121 personen per
dag overzetten. Deze cijfers toonen echter wel aan, dat het vervoer
in den tijd van twee maanden tot op de helft is verminderd.
Op rekening van den korteren dagduur der maand December
mag dit slechts voor een zeer gering deel worden gesteld en
veilig kan daarom worden aangenomen, dat de overdekking
van 't Kort-Rapenburg de voornaamste oorzaak is van die
vermindering van het vervoer tot op de hellt.
Al meenen wij dan ook, dat niet tot tusschentijdsche ont
binding van het pachtcontract moet worden overgegaan, toch
achten wij het met de Commissie van Fabricage billijk de
pachtsom, die thans f 456 per jaar bedraagt, vanaf de tot
standkoming van de overwulving van het Kort-Rapenburg
tot aan het einde der pacht tot op de hellt te verminderen,
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons
college te machtigen den pachter van de overhaalschouw aan
het Galgewater te berichten, dat over het tijdvak vanaf
10 November j.l. tot 30 September 1911 met betaling van
een pachtsom, berekend naar een bedrag van f 228 'sjaars,
kan worden volstaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. err Weth. van Leiden.
N°. 10. Leiden, 10 Januari 1911.
Bij de beraadslaging over het in Uwe Vergadering van 29
December j.l. aangenomen amendement van uw medelid, den
heer van Tol, op de conclusie sub A. 1. van ons praeadvies
op de verzoeken van de afdeeling Leiden van den Nederland-
schen Roomsch-Katholieken Volksbond e. a., in zake de toe
passing van het bepaalde bij art. 1638c en d, van het Burger
lijk Wetboek, bij de uitvoering van bestekken van gemeente
werken (Ingek. Stukken n°. 362), werd door eenige sprekers
betwijfeld, of de redactie van dat amendement de bedoeling
van den voorsteller wel juist weergaf en de vrees uitgesproken,
dat het geamendeerde voorschrift zeer gemakkelijk zoude
worden ontdoken.
Ook ons college komt het voor, dat het ter vermijding van
onduidelijkheid en ter voorkoming van eventueele ontduiking
aanbeveling verdient de redactie van het voorschrift, vermeld
onder A. 1 zooals die zal luiden na de aanneming van het
amendement-van Tol, te verduidelijken en wij geven U mits
dien in overweging punt A. 1. van ons praeadvies als volgt
te lezen:
A. 1. Gedurende de ziekte van een werkman, waaronder
begrepen wordt ongeschiktheid tot werken tengevolge van
een ongeval, is de aannemer verplicht den werkman zieken
geld uit te betalen over eiken dag, waarover deze, indien hij
niet ziek ware geweest, loon zou hebben ontvangen, met dien
verstande echter, dat deze verplichting ophoudt na vier
weken en nooit langer geldt dan de werkzaamheden, waarvoor
de werkman in dienst is genomen, duren, en ook niet langer,
dan hij reeds in dienst van den aannemer was, vóór hij
ziek werd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 11. Leiden, 10 Januari 1911.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering de navolgende voor
drachten aan te bieden voor de benoeming van eene onder
wijzeres aan de openbare school der 3e klasse No. 5 en aan
de openbare school der 3e klasse No. 7, ter vervulling van
de vacatures welke zullen ontstaan tengevolge van het ont
slag, verleend aan de dames A. A. E. Driesens en L. W. Pronk.
School der 3e klasse iVo. 5.
1°. Mej. C. F. GOUWENTAK, onderwijzeres aan de openbare
school der 4e klasse No. 1te Leiden
2°. Mej. M. J. A. WEIJERS, onderwijzeres te Voorhout;
3°. Mej. G. E. GIJP, werkzaam aan de openbare school der
3e klasse No. 1, te Leiden.
School der 3e klasse No. 7.
1°. Mej. D. F. KRANZ, tijdelijk onderwijzeres aan de open
bare school der 3e klasse No. 7, te Leiden;
2°. Mej. M. J. A. WEIJERS, onderwijzeres te Voorhout;
3°. Mej. G. E. GIJP, werkzaam aan de openbare school dei-
Se klasse No. 1, te Leiden.
Onder mededeeling, dat deze voordrachten zijn opgemaakt
in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na inge
wonnen bericht van de Hoofden der betrokken scholen, en
dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage
liggen, geven wij U in overweging alsnu tot de benoeming
over te gaan.
Aan de.n Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 12. Leiden, 12 Januari 1911.
Ter voldoening aan het bepaalde bij art. 95 der Gemeente
wet hebben wij de eer U de navolgende aanbeveling aan te
bieden ter vervulling van de opengevallen betrekking van
Secretaris dezer gemeente.
1°. Mr. Dr. C. E. VAN STRIJEN, Commies-Redacteur,
waarnemend Gemeente-Secretaris, alhier.
2°. Mr. Dr. A. VAN DOORN1NCK, Hoofd-Commies ter
Gemeente-Secretarie, te Utrecht.
Tevens stellen wij Uwe Vergadering voor Gedeputeerde
Staten dezer provincie in overweging te geven het salaris van
den Secretaris nader vast te stellen op 4000.zijnde de
jaarwedde die door den vorigeu titularis aanvankelijk werd
genoten, en mitsdien den nieuwen Secretaris te benoemen op
de nader door Gedeputeerde Staten, onder Koninklijke goed
keuring, vast te stellen jaarwedde.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.