GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ISCIEKOME9I STEKKEN. N°. 1. Leiden, 29 December 1910. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenking heeft tegen de in hare handen ge stelde voordracht van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van een complex huisjes gelegen aan de Langegracht, de Westvolmoieristeeg en het Bloemendaalshof, ten behoeve der Stedelijke fabrieken van gas en electriciteit en van een com plex huisjes gelegen aan de Prinsensteeg, de Langegracht en het Vogelstraatje, ten behoeve van het doel nader omschreven in bovengenoemde voordracht opgenomen onder de Ing. Stukken No. 871, alsmede tegen den op deze aankoopen be trekking hebbenden begrootingsstaat. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 2. Leiden, 7 Januari 1911. Bij de wet van 30 December 1909, St. BI. no. 410, welke wet op 1 Januari j.l. in werking is getreden, zijn verschillende wijzigingen gebracht in de Gemeentewet, waarvan enkele voor het beheer van de door de gemeente uitgeoefende be drijven van het grootste belang zijn. Bij die wet toch wordt de mogelijkheid, om voor bepaalde inkomsten, ontvangsten en betalingen van de gemeente eene uitzondering te maken op de artt. 113 en 114 der Gemeente wet, tot dusverre in enkele gevallen oogluikend toegestaan, wettelijk gesanctionneerd en dientengevolge zal het mogelijk worden om, meer nog dan tot dusverre het geval was, bij de inrichting van het beheer en van de boekhouding der onder neming met de eischen van het bedrijf rekening te houden. Eene administratie, afgescheiden van de eigenlijke admini stratie der gemeente is ingevolge het nieuwe artikel 1141ns der Gemeentewet echter alleen mogelijk, voor zoover de Raad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, daaromtrent regelen heeft gesteld. In verband hiermede hebben Gedeputeerde Staten dezer provincie in eene door hen uitgevaardigde circulaire dd. 22 Februari 1910 medegedeeld, omtrent welke punten h. i. eene regeling zal moeten worden getroffen. Ons College heeft daarop de Commissiën van Beheer ol Bijstand der verschillende gemeentebedrijven bijschrijven van 10 Maart 1910 uitgenoodigd, kenbaar te willen maken, welke veranderingen naar hare meening met het oog op de in de Gemeentewet gebrachte wijzigingen in de desbetreffende ver ordeningen zouden moeten worden aangebracht. De verschillende antwoorden kwamen eenige maanden later successievelijk bij ons in, doch wij meenden toen de door de commissiën voorgestelde nieuwe verordeningen of wijzigingen in de bestaande verordeningen nog niet bij Uwe Vergadering aanhangig te moeten maken. De wet tot wijziging der Gemeentewet toch trad eerst den len Januari 1911 in werking en nu kwam het ons voor, dat de Raad geene besluiten kon nemen, gebaseerd op wet telijke bepalingen, die nog geen bindende kracht hadden. Natuurlijk zou dit wel mogelijk geweest zijn, indien de wet zelve in eene overgangsbepaling hiertoe de bevoegdheid ge geven had, doch aangezien dit niet het geval was, moest naar ons oordeel op de in werking treding der wet worden gewacht en kon dan ook niet voldaan worden aan het in middels ingekomen verzoek van Gedeputeerde Staten, om de in verband met artikel 114bis vastgestelde regelen vóór 1 September 1910 aan hun College ter goedkeuring in te zenden. Thans is evenwel de wet in werking getreden en zoude derhalve tot vaststelling der in verband daarmede noodzake lijke wijzigingen kunnen worden overgegaan. Intusschen gelooven wij, dat het niet wenschelijk is de nieuwe verordeningen voor die gemeentebedrijven, waarvoor ver ordeningen moeten worden ontworpen,gelijktijdig vast testellen. Immers, zooals wij reeds opmerkten, zijn de verordeningen, die op grond van het nieuwe artikel U4bis moeten tot stand komen en die wij verder kortheidshalve »bedrijfsverordeningen" zullen noemen, aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. En nu zijn wel in bovengenoemde circulaire door Gedeputeerde Staten verschillehde punten opgesomd, die in de bedrijfsverordeningen naar hun oordeel moeten zijn geregeld, doch noch in die circulaire,-noch in de wet zelve is nauwkeurig gezegd, hoe de regeling moet zijn. Teneinde derhalve veel onnoodig werk uit te sparen, bieden wij U hierbij voorloopig slechts de bedrijfsverordening voor de gestichten Endegeest en Rhijngeest en het in den loop van dit jaar te openen gesticht voor jeugdige idioten, dat wij den naam »Voorgeest" hebben gegeven, ter vaststelling aan. Zoodra deze verordening de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zal hebben verworven, zullen dan de overige bedrijfs verordeningen bij Uwe Vergadering worden ingediend, n.l. die voor de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit en voor de Bank van Leening. Ten opzichte van het Openbaar Slachthuis behoeven voorloopig geen voorstellen in deze te worden gedaan, aangezien het Slachthuis geen afzonderlijke administratie in den zin der wet heeft. Alle betalingen immers, het Slachthuis betreffende, geschieden door den Gemeente-Ontvanger op bevelschrift, terwijl de invordering van de verschillende inkomsten, al moge die dan feitelijk niet door den Ontvanger zelve plaats hebben, uit wettelijk oog punt toch geacht kan worden door hem te geschieden, aan gezien de ontvangsten worden geïnd onder zijne verantwoor delijkheid en wekelijks aan hem moeten worden afgedragen. Eerst indien te eeniger tijd mocht worden besloten voor het Openbaar Slachthuis, evenals voor Endegeest, Rhijngeest en Voorgeest en de Lichtfabrieken, eene afzonderlijke adminis tratie in te voeren, is de tijd daar, om voor het Slachthuis eene bedrijfsverordening vast te stellen. Ook de Minister van BinneDlandsche Zaken is blijkens een door hem tot Gedeputeerde Staten van Friesland onlangs gericht schrijven van gevoelen, dat, wanneer de ambtenaar of beambte, met de invordering belast, niet zelfstandig op treedt, artikel 114bis buiten toepassing kan blijven. Hetzelfde geldt ten opzichte van de marktgelden, de havengelden en dergelijke inkomsten, daar ook die gelden onder verantwoor delijkheid van den Ontvanger worden geïnd. Tot toelichting van de bedrijfsverordening voor het Krank zinnigengesticht »Endegeest", het sanatorium voor zenuw lijders »Rhijngeest" en de afdeeling voor jeugdige idioten Voorgeest" merken wij aan de hand van het rapport der Commissie van Beheer, dat in de Leeskamer ter inzage ligt, het navolgende op. Ingevolge bet bepaalde in het reglement op het beheer en bestuur van Endegeest en Rhijngeest en het huishoudelijk reglement voor die inrichtingen, zoo schrijft de Commissie, vormen Endegeest en Rhijngeest eene administratie, geheel afgescheiden van de administratie der gemeente. Zij staan onder beheer van eene speciale commissie, die jaarlijks een begrooting voor het volgend dienstjaar en rekening en ver antwoording over het afgeloopen jaar op daarvoor vastgestelde tijdstippen bij bet College van Burgemeester en Wethouders inzendt. Alle ontvangsten en uitgaven geschieden verder niet door den Gemeente-Ontvanger, doch door of namens den Geneesheer-Directeur, op bevelschrift van de Commissie van Beheer, of voor zooveel betreft de kleine dagelijksche behoef ten en de loonen der bedienden en werklieden op afzonder lijke quitanties of betaalsrollen, een en ander ingevolge de artikelen 18 en 34 van het huishoudelijk reglement. Voor het doen van die ontvangsten en uitgaven draagt de Geneesheer- Directeur de volle verantwoordelijkheid. Indien zijn kas meer dan f 4000 bedraagt, is hij verplicht het meerdere bij den Gemeente-Ontvanger te storten. Teneinde eene dergelijke afzonderlijke administratie, zij het ook in eenige opzichten gewijzigd, te mogen blijven voeren, moet nu eene bedrijfsverordening, als bedoeld in het nieuwe artikel U4t>ia der Gemeentewet, worden vastgesteld en Gede puteerde Staten ter goedkeuring worden aangeboden. Bij het ontwerpen dezer verordening is de Commissie van de gedachte uitgegaan, dat het aan den eenen kant weliswaar aanbeveling verdiende in de bestaande regeling zoo min mogelijk verandering te brengen, doch dat aan den anderen kant ook niet uit het oog moest worden verloren, dat zooveel mogelijk met de wenschen, door Gedeputeerde Staten in hunne circulaire geuit, rekening diende te worden gehouden. Deed men dit toch niet, dan zou de goedkeuring der ver ordening vrij zeker bezwaar ontmoeten. In verband met een en ander acht de Commissie het noodig verschillende wijzigingen in de bestaande bepalingen omtrent het beheer en bestuur van Endegeest en Rhijngeest aan te brengen. De meeste dier wijzigingen gelden echter al in de praktijk of zijn op zeer gemakkelijke wijze in te voeren. Slechts enkele veranderingen zijn, ook naar het oordeel der Commissie, van gewicht. Deze laatste veranderingen willen wij hier nog in het kort bespreken. Voor de nadere bijzonderheden en de wijzigingen van minder gewicht kan gevoegelijk met verwijzing naar het rapport der Commissie van Beheer en de concept-verordening zelve worden volstaan. De eerste verandering betreft het invoeren eener zooge naamde commercieele boekhouding. Tot nog toe werd, zoo schrijft de Commissie, na afloop van ieder dienstjaar eene eenvoudige kasrekening opgemaakt, waarbij alleen óók met de aanwezige voorraden werd rekening gehouden. Door van het aldus verkregen saldo de bedragen, vereischt voor rente en aflossing van het stichtingskapitaalaf te trekkenkwam men dan tot het zuivere winstsaldo. Waardevermindering der bezittingen werd geheel buiten beschouwing gelaten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 13