164 van fabricage stelt daarom voor de loonuitkeering bij «onwerk baar weer" voor rekening van de gemeente te nemen. Daartoe zal een zoogenaamde «verrekenpost" in het bestek moeten worden opgenomen en de Directie zal moeten aangeven, welke dagen als onwerkbare dagen zullen moeten worden beschouwd. Daarmede wordt dan tevens tegemoetgekomen aan het bezwaar van commissarissen der fabrieken van G. en E. dat een bepaling omtrent de uitbetaling van loon op onwerk bare dagen, het aantal dier dagen niet onbelangrijk zou doen stijgen en dat ook dit alweer tot verhooging van kosten zou aanleiding geven. Het loon, dat voor die onwerkbare dagen wordt uitgekeerd zou dan kunnen worden bepaald op de helft van het minimum-uurloon, dat den werkman volgens de bepalingen omtrent maximum-arbeidsduur en minimum-loon zou toe komen, berekend over zoo veel uren als het werk stilligt, maar nimmer over meer uren per dag, als volgens het bijzonder reglement voor de werklieden bij Gemeentewerken gewerkt wordt. Wij zeggen: op de helft van het uurloon, omdat het niet meer dan billijk is, dat hier, waar tengevolge van overmacht niet gewerkt kan worden, ook de werkman zelf een deel van het nadeel voor zijn rekening neemt. En waar nu voorts, in geval van werkloosheid, het werkloozenfonds na verloop van een week zijn uitkeeringen begint, daar zou de commissie van fabricage de loonuitkeering hier tot ten hoogste 3 achter eenvolgende werkdagen willen beperken. Ten slotte nog een tweetal punten. Tot dusver spraken wij steeds van de werklieden, in dienst van de aannemers van gemeentewerken. Het is echter duidelijk dat dezelfde bepalingen evenzeer moeten gelden ten aanzien van de werklieden in dienst van onder-aannemers, voor zoover deze althans «op het werk" werkzaam zijn. Van datzelfde beginsel is uitgegaan bij de vaststelling van de Bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur ener is'geen reden waaromhier niet [opjjdezelfde wijze zou worden gehandeld. En in de tweede plaats moet voorkomen worden, dat de in het bestek op te nemen bepalingen tot onderlinge geschillen tusschen den aannemer en zijn werklieden zouden aanleiding geven. Dientengevolge verdient het aanbeveling ook deze bepaling in het Bestek op te nemen, dat bijaldien tusschen den aan nemer en zijn werklieden verschil van meening omtrent de interpretatie der hierbedoelde voorschriften mocht ontstaan, de aannemer verplicht zal zijn zich naar de beslissing van ons college te gedragen. Resumeerende geven wij U dus nu in overweging te be sluiten dat in de bestekken van gemeentewerken, welke daarvoor naar het oordeel van ons college in aanmerking komen, de volgende bepalingen zullen worden opgenomen: A 1. In geval van ziekte, waaronder begrepen wordt ongeschiktheid tot werken tengevolge van een ongeval, is de aannemer verplicht voor een tijd, gelijk aan den opzeggings termijn, maar niet langer, dan de werkzaamheden, waarvoor de werkman in dienst genomen werd, duren en ook niet langer dan hij reeds in dienst was, vóór hij ziek werd, aan den werkman ziekengeld uit te betalen over eiken dag, waarover de werkman, indien hij niet ziek ware geweest, loon zou hebben ontvangen. 2. Over den eerste dier dagen tijdens de ziekte wordt echter geen ziekengeld uitbetaald. 3. De aannemer is evenmin verplicht ziekengeld uit te betalen, indien: a. door den werkman geene verklaring van een geneesheer wordt overgelegd, waaruit blijkt, dat en waarom de werkman geen arbeid kan verrichten; b. de ziekte of het ongeval door opzet of onzedelijkheid van den werkman is veroorzaakt of het gevolg is van een lichaams gebrek, waaromtrent hij bij het aangaan der overeenkomst den werkgever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven; c. de werkman de hem door zijn geneesheer gegeven voor schriften niet opvolgt. 4 Als ziekengeld wordt over eiken dag, waarover de werkman daarop recht heeft, uitbetaald ten minste het 3A gedeelte van het minimum uurloon, hetwelk den werkman volgens de bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van gemeentewerken, vastgesteld bij raadsbesluit van 28 Maart 1901, gewijzigd bij raadsbesluiten van 14 Mei 1903, 5 Mei 1904 en 10 October 1907, wordt uitgekeerd, berekend over het aantal uren, gedurende welke volgens artikel 6 van het bijzonder reglement voor de werklieden, in dienst bij Gemeentewerken, wordt gewerkt. 5. Komt den werkman in geval van ziekte of ongeval eene geldelijke vergoeding of uitkeering toe krachtens eenige wettelijk voorgeschreven ziekte- of ongevallenverzekering, of krachtens eenige verzekering of uit eenig fonds, waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsover eenkomst, dan wordt het ziekengeld verminderd met het bedrag dier vergoeding of uitkeering. B. 1. De aannemer is verplicht den werkman het op zijn aanstelling vermelde loon uit te betalen voor een korten, naar billijkheid te berekenen tijd, doch voor niet langer dan één dag, wanneer deze, hetzij tengevolge van de vervulling eener door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, die niet in zijn vrijen tijd kon geschieden, hetzij tengevolge van zeer bijzondere, buiten zijne schuld ontstane, omstandigheden verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. 2. Onder deze bijzondere omstandigheden worden begrepen de bevalling van de echtgenoote van den arbeider zoomede het overlijden en de begrafenis van een zijner huisgenooten of van een zijner bloed- en aanverwanten in de rechte linie onbepaald en in den tweeden graad der zijlinie. Evenzoo wordt onder de vervulling eener door de wet of overheid opgelegde verplichting begrepen de uitoefening der kiesbe voegdheid. C. De aannemer is verplicht den werkman het op zijne aanstelling vermelde loon uit te betalen, indien deze bereid was den bedongen arbeid te verrichten, doch de aannemer daarvan door eigen schuld geen gebruik gemaakt heeft, waar onder ook begrepen moet worden het geval, dat het werk door gebrek aan materialen en gereedschappen geen voort gang kon hebben, tenzij de aannemer in dit laatste geval het bewijs levert, dat het gebrek aan materialen het gevolg is van overmacht. D. 1. Wanneer het werk tengevolge van ongunstige weers gesteldheid geheel of gedeeltelijk stil ligt, is de aannemer ver plicht aan den werkman, die bereid was den bedongen ar beid te verrichten, gedurende een tijdperk van ten hoogste drie achtereenvolgende werkdagen eene vergoeding uit te keeren. 2. De vergoeding bedraagt de helft van het minimum-uur loon, hetwelk den werkman volgens de bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van gemeentewerken wordt uitgekeerd, berekend over het aantal uren, gedurende welke de werkman tengevolge van het stil liggen van het werk verhinderd is geweest te werken, met dien verstande, dat op één dag nimmer over meer uren vergoe ding wordt uitbetaald, dan volgens artikel 6 van het bijzon der reglement voor de werklieden, in dienst bij Gemeente werken, wordt gewerkt. 3 Ter nadere verrekening van de op grond van deze ver plichting uit te betalen vergoeding zal de aannemer in zijne inschrijvingssom een post opnemen, groot fwaarop slechts die vergoedingen mogen worden verantwoord, welke zijn aangegeven door de Directie en welke post, voor zoover hij niet benoodigd is geweest voor die vergoedingen, van de aannemingssom zal worden gekort. E. De bovenvermelde bepalingen zijn evenzeer van toepas sing op de werklieden in dienst van onderaannemers, voor zoover die werklieden op «het werk" werkzaam zijn. F. Bijaldien omtrent de toepassing van de boven sub A tot en met E vermelde bepalingen tusschen den aannemer en de werklieden verschil van meening mocht bestaan, is de aannemer verplicht zich onvoorwaardelijk naar de beslissing van Burgemeester en Wethouders te gedragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en W'eth. van Leiden. Aan den raad der Gemeente Leiden Geven met verschuldigden eerbied te kennen W. de la Riviere en C. H. Langezaal respectivelyk voorzitter en secre taris der Afd. Leiden v.d. Ned. R. K. Volksbond dat zij verzoeken dat in 't vervolg in de bestekken der van wege de Gemeente aan te besteden werken den aannemers de verplichting worde opgelegd de bepalingen van Art. 1638 c. en d. van het Burg. Wetboek onveranderd na te leven, voor zoover het arbeiders betreft bij genoemde werken ge plaatst en voor den tijd dat zij daaraan werkzaam zijn. 't welk doende namens de Afd. Leiden v/d Ned R. K. Volksbond W. de la Rivière, Voorzitter C. H. Langezaal, Secretaris. Leiden 12 Juli 1909. Levendaal 117a. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De ondergeteekenden N. A. Molenaar en P. J. Bomli respec tievelijk voorzitter en secretaris van den Leidschen Bestuur- dersbond, geven met verschuldigde eerbied te kennen, dat, bij de inwerkingtreding van de nieuwe artikelen van het Burgerlijk Wetboek (wet op het arbeidscontract), bij vele patroons een streven merkbaar was, om de werklieden af stand te laten doen van de voor hen gunstige bepalingen, voornamelijk van die, welke zijn omschreven in de artikelen 1638 c en d van het Burgerlijk Wetboek. redenen, waarom zij Uw geacht College verzoeken, net daarheen te willen leiden, dat in de bestekken voor bouwwer ken, welke voor rekening der Gemeente worden uitgevoerd, bepalingen worden opgenomen, waardoor voorkomen wordt, dat bij schriftelijk aangegane overeenkomst, of bij regelement ten nadeele der arbeiders die ter uitvoering dezer werken worden gebezigd, wordt afgeweken van het in de artikelen 1638 c en d van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, 9

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 8