1G3 schriftelijke overeenkomst de genoemde bepalingen doorloopend ter zijde te stellen. Alleen merkt de commissie van fabricage op, en ook hierin gaan commissarissen der fabrieken van G. en E met haar mee, dat evenals indertijd bij de vaststelling van de bepalingen omtrent minimum loon en maximum-arbeids duur is geschied, de hierhedoelde verplichtingen alleen in die bestekken behooren te worden opgenomen, welke daarvoor naar het oordeel van ons college in aanmerking komen. »Er kunnen zich toch gevallen voordoen, vooral bij bestekken voor werken van geringen omvang, waarin het niet gewenscht zou zijn die verplichtingen in te lasschen." Een andere vraag is intusschen of de gemeente zich behoort te beperken tot het enkele verbod aan de aannemers van gemeentewerken om van de hun bij de artt. 1638 c en d laatste lid gegeven bevoegdheid om van de bepalingen dier artikelen af te wijken, gebruik te maken, dan wel ol zij de in die artikelen aan de werkgevers opgelegde verplichtingen nader behoort te preciseeren. Terecht merkt de commissie van fabricage op, dat in het eerste geval de verplichtingen van de aannemers te veel op losse schroeven zouden blijven staan. En niet ongegrond is het van de zijde der aannemers ge opperde bezwaar, dat het hun, bij gebreke aan genoegzame jurisprudentie op dit punt, niet wel mogelijk is de verplich tingen, welke hun door het B. W. worden opgelegd, in geld om te zetten. Immers verschillende bepalingen der artt. 1638c en d zijn zoo vaag en onbestemd, dat men met geen mogelijkheid vooruit kan nagaan, hoe zij bij voorkomende ge schillen door den rechter zullen worden geïnterpreteerd. De werkgever, voor de naleving dier verplichtingen gesteld, zal dus of het gevaar loopen, dat hij groot geldelijk nadeel lijdt, of wel hij zal zijn inschrijvingssom met een zoo groot bedrag moeten verhoogen, dat hij tegen alle eventualiteiten gedekt is. Hoe zijn keuze zal uitvallen, is niet twijfelachtig. En de gemeente zal er het loodje bij leggen. Wij zijn het dan ook volkomen met, beide commissies eens, dat de bij de artt. 1638c en d aan de werkgevers opgelegde verplichtingen in de bestekken nader behooren te worden omschreven. Welke verplichtingen dan leggen die artikelen den werk gever op? 1°. Volgens het le lid van art. 1638c ))behoudt de arbei der zijne aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon voor een betrekkelijk korten tijdwanneer hij tenge volge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn ar beid te verrichtentenzij de ziekte of het ongeval door zijn opzet of onzedelijkheid veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan der overeen komst den werkgever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven." En het 2e lid laat daarop volgen: y>Komt hem in zoodanig geval krachtens eenige wettelijk voorgeschreven ziekte- of ongevallenverzekeringof krachtens eenige verzekering of uit eenig fondswaarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomsteen geldelijke vergoeding of uitkeering toedan wordt het loon verminderd met het bedrag dier vergoeding of uitkeering." Twee vragen nu doen zich hier voor. In de eerste plaats »welk ziekengeld" zal aan den werkman worden uitbetaald en in de tweede plaats, »over welken tijd?" En in de derde plaats zal de wettelijke regeling dan nog eenigszins kunnen worden aangevuld. Als «ziekengeld" meenen zoowel de commissie van fabricage, als commissarissen der fabrieken van G. en E.dat ten minste 75% zal moeten worden uitgekeerd van het minimum uurloon, dat bij de bepalingen omtrent miriimum-loon en maximum-arbeidsduur in bestekken van gemeentewerken is vastgesteld en wel over zooveel uren per dag, als volgens het bijzonder reglement voor de werklieden, in dienst bij Gemeentewei ken, per dag wordt gewerkt. Zoo zal b. v. in Januari VU maal, in Februari 8 maal en in Maart 9 maal, enz. het gedeelte van het minimum uurloon moeten worden uitbetaald. Wel neemt de wet als regel aan dat als ziekengeld het volle loon zal worden uitbetaald, maar ook hiervan kan uit den aard der zaak krachtens het laatste lid van art. 1638c worden afgeweken en dan komt het ons met de genoemde commissies voor, dat waar het hier geen vaste werklieden, maar meestal werklieden geldt, die gedurende korteren ot langeren tijd in tijdelijken dienst van den aannemer zijn, een ziekengeld, gelijk aan het gewone loon, hier te hoog zou zijn. Trouwens ook aan de tijdelijke werklieden in recht- streekschen dienst van de gemeente wordt niet meer dan 75% van het loon als ziekengeld uitbetaald. En den «betrekkelijk korten tijd", waarover het ziekengeld moet worden uitgekeerd, zouden wij nader aldus omschreven willen zien, dat het ziekengeld moet worden uitgekeerd voor een tijd, gelijk aan den opzeggingstermijn, niet langer evenwel dan de werkzaamheden, waarvoor de werkman in dienst genomen werd, duren en ook niet langer dan hij reeds in dienst van den aannemer was, vóór hij door de ziekte of het ongeval getroffen werd, en met dien verstande, dat ook hier, evenals ten aanzien van de tijdelijke werklieden in dienst van de gemeente, over den eersten dag der ziekte geen ziekengeld zal worden uitbetaald. Voorts zal ten einde simulatie bij den werkman tegen te gaan uit den aard aan den aannemer de bevoegdheid moeten worden toegekend om van den werkman een verklaring van een geneesheer te eischen, waaruit blijkt dat hij werkelijk ziek is. Overigens zullen ook hier de bovenvermelde bepalingen van het le en het 2e lid van art. 1638c moeten worden in acht genomen, voor zooveel de gevallen betreft, waarin geen ziekengeld behoeft te worden uitgekeerd of het bedrag van het ziekengeld wordt verminderd. Alleen meenen wij met commissarissen der fabrieken van G. en E., dat de gevallen waarin de aanspraak op het loon vervalt, nog moet worden aangevuld met het geval, dat de zieke de hem door den geneesheer gegeven voorschriften niet opvolgt. 2°. Volgens het 3e lid van art. 1638 c iibehoudt de arbeider zijne aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon voor een korten, naar billijkheid te berekenen tijdwanneer hij ten gevolge van de vervulling eener door wet of overheid zonder geldelijke vergoedingopgelegde verplichtingdie niet in zijn vrijen tijd kon geschieden, hetzij tengevolge van zeer bij zondere buiten zijn schuld ontstane omstandigheden, verhin derd is geweest zijn arbeid te verrichten." En het 4e lid omschrijft dan nader: Onder zeer bijzondere omstandigheden wordenvoor de toepassing van dit artikelbegrepen: de bevalling van de echt- genoote van den arbeider, zoomede het overlijden en de be grafenis van een zijner huisgenooten of van een zijner bloed en aanverwanten in de rechte linie onbepaald en in den tweeden graad der zijdlinie. Evenzoo wordt onder de vervulling eener door wet of overheid opgelegde verplichting begrepen de uitoefe- ning der kiesbevoegdheid." Terecht merkt de commissie van fabricage op, dat het hier omstandigheden geldt die den werkman slechts voor enkele uren of ten hoogste enkele dagen aan zijn werk onttrekken. Het kan daarom geen bezwaar ontmoeten den aannemer te verplichten deze bepalingen na te leven. Ten einde nu echter ook hier alle onzekerheid weg te nemen, is het wenschelijk dat de verplichting van den aannemer nader worde gepre ciseerd en dan stellen wij u met de commissie van fabricage voor, den tijd gedurende welken in deze gevallen het loon moet worden betaald, te beperken tot ten hoogste één dag. 3°. Volgens art. 1638 d eindelijk r>verliest de arbeider zijne aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon niet, indien hij bereid was den bedongen arbeid te verrichtendoch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt, hetzij door eigen schuld of zelfs tengevolge van, hem persoonlijk betreffende toevallige verhindering." Ook de opneming van deze bepaling in de bestekken van gemeentewerken schijnt, voor zoover zij op de schuld van den werkgever betrekking heeft, niet meer dan billijk. Ten aanzien van de hem persoonlijk betreffende, toevallige verhin dering is zij echter te vaag om zonder meer in die bestekken te worden opgenomen. De commissie van fabricage wil daarom in dit geval de aansprakelijkheid tot uitbetaling van het loon in het bestek beperkt zien tot het geval, dat de werkman verhinderd is te werken wegens het niet-tijdig aanwezig zijn der materialen, tenzij door den aannemer het bewijs geleverd wordt, dat tengevolge van overmacht de materialen niet tijdig aangekomen zijn. Wij hebben daartegen geen bezwaar, maar merken alleen op, dat wij dan ook hier met een geval van schuld van den aannemer te doen hebben. Tot zoover de bepalingen van de artt. 1638 c en d. Com missarissen van de fabrieken van G. en E. zouden nu echter nog van deze gelegenheid willen gebruik maken om den werkman de uitbetaling van het loon te verzekeren voor algemeen erkende Christelijke feestdagenwanneer deze in den loop van de week vallen. Dat zouden dan zijn de 2e Paaschdag, de Hemelvaartsdag, de 2e Pinksterdag en de beide Kerstda gen en de Nieuwjaarsdag, deze laatste wanneer zij niet op een Zondag vallen. Wij kunnen ons hiermede niet vereenigen; het geldt hier extra vrije dagen en wij kunnen niet inzien, waarom den werkgever de verplichting zou moeten worden opgelegd om voor deze extra vrije dagen, waarop evenmin als op den Zondag gewerkt wordt, loon te betalen. Wel daarentegen meenen wij met de commissie van fabricage dat er alleszins aanleiding bestaat om voor de zoogenaamde «onwerkbare dagen", althans ten deele, het loon uit te betalen. Deze dagen, waarin wegens de ongunstige weersge steldheid niet kan worden gewerkt, zijn onder geen van de in het B. W. geregelde gevallen begrepen. Toch schijnt het billijk, dat den werkman op dagen als deze, waarin hij ge heel buiten zijn schuld niet werken kan, niet aanstonds alle loon onthouden worde. Omgekeerd echter zou het niet aan gaan in dit geval, waar toch uitsluitend ten gevolge van «overmacht" het werk moet stilliggen, de uitbetaling van het loon op den aannemer te doen drukken. De commissie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 7