192 DONDERDAG 17 NOVEMBER 1910. is in casu toch aangewezen en deze voordracht is daardoor zeker te verdedigen. De heer Sjjtsma. M. d. V. Ik bemerk tot mijn genoegen, dat de heer van Hamel voor een groot deel met mij mede gaat, maar hij bestrijdt de opvatting van den heer Carpentier Alting. De dienstjaren van de onderwijzers, in Leiden door gebracht, moeten veel gewicht in de schaal leggen, zegt bij. Dus moet met al zijn goede verdiensten de heer Lauten- bach achterstaan bij de heeren Schuit en Dirks, omdat deze meer dienstjaren in deze gemeente hebben. Tot zoover gaat hij met mij mede, maar dan is het: halt! Immers er waren sollicitanten, die nog meer ancienniteitsrechten kunnen laten gelden als de twee genoemden en die worden buitengesloten. Nu komt de heer van Hamel op iets anders. Hij gaat de capaciteiten in aanmerking nemen. Waar hij de onderwijzers in Leiden kent, zou ik hem willen vragen: Denkt gij dat mannen als de heeren Vos, Rank en Moene de kwaliteiten missen, om, wanneer het hoofd der school eenigen tijd niet als hoofd kan functionneeren, hem te vervangen? Dat is een onderstelling, die ik niet durf uit te spreken en waarover ik mij verwonder, dat de heer van Hamel haar durft te aan vaarden. Dat lees ik ook niet in het rapport van den heer van Wamelen. Er wordt over deze mannen heen gepraat. Er wordt gezegdEr zijn ook nog andere capaciteiten noodig behalve die van goed onderwijzer, nl. die als waarnemend hoofd. Dat wordt verder niet geillustreerd, maar op grond daarvan schijnen de oudsten nu af te vallen. Mijnheer de Voorzitter, de een moge iets beter zijn dan de ander, of zij echter aan de school van den heer vari Wamelen zijn of op de school van een anderen mijnheer werken, komt er voor de gemeente niet op aan. Wij hebben in dit geval er slechts mede te rekenen, of zij geschikt zouden zijn, om met de ouders der kinderen om te gaan en het prestige tegenover het overige personeel te bewaren. Als zij dat niet kunnen, moeten wij ze niet voor deze betrekking nemen, maar anders willen wij met den Wethouder geen oppositie verwekken moeten wij meer rekening houden met de anciën niteit, dan tot dusver geschied is, want de wijze, waarop het nu geschiedt, verwekt zeker oppositie. De Wethouder zal dat wel weten en anders zeg ik het hem. Nu weet ik wel, hij behoeft voor oppositie niet bang te zijn en zich niet te laten weerhouden, datgene te doen, wat rechtvaardig is, maar m. i. kan deze voordracht de toets der rechtvaardigheid niet doorstaan. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik dank den geachten Wethouder voor de inlichtingen, die hij zoo welwillend is geweest te geven. Ik wil echter nog even zeggen, dat ik geen opvatting heb verdedigd, zoodat het ook niet mogelijk is, dat gelijk de vorige spreker meent dat het geval was de Wethouder een opvatting zou hebben verkondigd, die in strijd is met de mijne De heer van Hamel. M. d. V. De heer Sijtsma meent, evenals wellicht verscheidene andere heeren, dat alleen de anciënniteit in aanmerking wordt genomen, maar Burgemeester en Wet houders zijn van meening, dat in de eerste plaats de meerdere of mindere bekwaamheid en geschiktheid in aanmerking dient te worden genomen. Dat zal wel altijd zoo blijven. Meenen de heeren echter, dat een ander standpunt moet worden inge nomen, dan hoop ik dat mijn eventueele opvolger gelukkiger zal zijn in dat opzicht, zoodat elke voordracht ieders tevreden heid zal kunnen wegdragen. De beraadslaging wordt gesloten. Benoemd wordt hierop de heer A. Horrée met 22 stem men, terwijl 4 stemmen zijn uitgebracht op den heer A. Cattel. II. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 5 (vacature Zuidhoff). (Zie Ing. St. No. 326.) Wordt benoemd met 24 stemmen de heer J. Bolle, terwijl 2 stemmen zijn uitgebracht in blanco. III. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 5 (vacature Wanink). (Zie Ing. St. No. 326.) Wordt benoemd met 24 stemmen de heer E. Th. Verhoosel, terwijl 2 stemmen zijn uitgebracht in blanco. IV. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No 7. (Zie Ing. St. No. 326). Wordt benoemd met 24 stemmen de heer J. II. J. Sengers, terwijl 2 stemmen zijn uitgebracht in blanco. V. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 1. (Zie Ing. St. No. 326). Wordt benoemd met 24 stemmen de heer G. de Boer, terwijl 2 stemmen in blanco zijn uitgebracht. VI. Benoeming van een onderwijzer-plaatsvervangend hoofd der school 3e klasse No. 9. (Zie Ing. St. No. 335). Wordt benoemd met 19 stemmen de heer D. C. Schuit, terwijl 3 stemmen zijn uitgebracht op den heer A. Dirks, 2 op den heer H. Lautenbach en 2 briefjes van onwaarde zijn. VII. Benoeming van een leeraar in de wiskunde aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. No. 325). Wordt benoemd met 25 stemmen de heer C. E. Hoorens van Heijningen, terwijl 1 stem is uitgebracht op den heer H. J. van Veen. De benoeming wordt geacht te zijn ge schied voor den tijd van één jaar. VIII. Verzoek van Mej. L. W. Pronk om eervol ontslag als onderwijzeres aan de school der 3e klasse No. 7. (Zie Ing. St. No. 328). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming eervol verleend. IX. Verzoek van Mej. N. Klaassen om eervol ontslag als leerares aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 331). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming eervol verleend. X. Begrooting, dienst 1911, van het College van Vrouwen- Kraammoeders. (Zie Ing. St. No. 330). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XI. Verzoek van de Hoogere Burgerscholierenvereeniging »Emtégéës" om restitutie van zaalhuur voor het gebruik van het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht. (Zie Ing. St. No. 336). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. XII. Voorstel tot onderhandsche opdracht van de levering van de gewapend beton-overdekking voor de nieuwe Blauw- poortsbrug aan de N. V. Wernink's betonfabriek te üegstgeest. (Zie Ing. St. No. 329). Wordt zonder beraadslaging eri zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Verordening houdende wijziging van de verordening van 7 Januari 1896 (Gemeenteblad No. 1), houdende bepalingen omtrent het gebruik van gas door particulieren. (Zie Ing. St. No. 332). De artt. 1, 2 en 3 en daarna de geheele verordening wor den achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Voorstel tot wijziging van de gemeente-begrooting, dienst 1911, als gevolg van het geven van een andere be stemming aan de door de fabrieken van gas en electriciteit afgeloste kapitalen. (Zie Ing. St. No. 333). De heer Bosch. M. d. V. In verband met de behandeling der begrooting voor 1911 in de vorige zitting, toen dit punt even ter sprake is gekomen, is het mij een genoegen te kunnen zeggen, dat het voorstel, zooals het thans voor ons ligt, veel juister is dan het voorstel dat twee jaar geleden behandeld is en gelukkig een half jaar later weer is teruggenomen. Had men toen eenvoudig de aflossing van de Gasfabriek op de helft gesteld, wat m. i. zeer gevaarlijk was, thans is de be doeling, om de aflossingen zoo te laten als zij bij de desbe treffende leeningen door den Raad zijn vastgesteld, maar alleen dat wat door die aflossing meer in de gemeentekas vloeit, dan de gemeente zelf op het oogenblik aan degenen, die haar ge leend hebben moet aflossen, te boeken op ontvangst voor aankoop van rentegevend goed en bet overige gedeelte dier aflossingen te doen vloeien in den post van de gewone ont vangsten. Dat is een zeer juist standpunt, voor zoover het de wijze van boeking betreft waar ik niets tegen zeggen kan. Voor zoover de afschrijvingen goed zijn, is het ook het eenig juiste standpunt, want alleen, wanneer de afschrijvingen 'niet goed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 4