153 welke school de bouwkosten niet meer zullen mogen bedragen dan 200 000. 2°. dat als plaats voor de school zal worden bestemd het terrein, gelegen aan den Hoogen Rijndijk op den hoek van dezen straatweg en van den nieuw aan te leggen boulevard, ter breedte van 40 Meter, deel uitmakende van het aan de gemeente toebehoorende zoogenaamde Raamland. Zood ra dan in beginsel is uitgemaakt, dat en waar de nieuwe Hoogere Burgerschool zal worden gebouwd, kan tot de nadere uitwerking der plannen worden overgegaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 349. Leiden, 28 November 1910. Een den 31en Maart van dit jaar van den Minister van Binnen!. Zaken ontvangen schrijven, dat in afschrift hierbij gaat, deed ons tot de besturen van 21 omliggende gemeenten de vraag richten, of die gemeenten eventueel bereid zouden kunnen worden gevonden, wegens het bezoeken van een onzer hoogere burgerscholen door leerlingen uit die gemeenten, een jaarlijksche bijdrage in onze gemeentekas te storten, hetzij tot een vooraf vast te stellen bedrag, onafhankelijk van het aantal leerlingen, hetzij berekend naar het getal der buitenleerlingen, die onze hoogere burgerscholen bezoeken. Het antwoord dat wij na korter of langer tijd en niet zonder heen- en weer geschrijf op onze circulaire mochten ontvangen, was niet zeer bemoedigend. Niet minder dan 13 gemeenten toch bleken volstrekt ongeneigd eenige overeenkomst op dit punt aan te gaan; een tweetal konden vooralsnog geen ter men vinden tot het sluiten van zoodanige overeenkomst; weer andere konden zich in beginsel wel met het denkbeeld van eenige tegemoetkoming vereenigen, maar Burg. en Weth. zouden zich eerst met een bepaald voorstel ter zake tot den Raad kunnen wenden, wanneer bleek welk bedrag onze ge meente in eens of per leerling meende te moeten vorderen, terwijl eindelijk alleen de beide laatste gemeenten zich bereid verklaarden, voor iedereu leerling uit die gemeenten die een der Hoogere Burgerscholen alhier zou bezoeken, een jaarlijksche bijdrage, boven het door de ouders verschuldigde schoolgeld, te geven van f 100.— De beide laatste gemeenten warende gemeenten Wassenaar e n Hillegom, terwijl het de gemeente besturen van Oegstgeest, Noordwijk, Voorschoten en Voorhout waren, die zich tot nader overleg bereid verklaard hadden. Wij waren dus door deze eerste onderhandelingen niet veel verder gekomen en ten einde nu althans den minister een afdoend antwoord te kunnen geven op de vraag van Z. E., tot welk resultaat het met de buitengemeenten gepleegd overleg had geleid, richtten wij ons andermaal tot de besturen der 19 gemeenten die nog geen bijdrage hadden toegezegd en thans met de pertinente vraag, of ook die gemeenten bereid waren voor iederen leerling van gemeentewege een bijdrage van f 100.te verleenen, of zoo haar dit bedrag te hoog mocht voorkomen, welk ander bedrag zij dan zouden willen be schikbaar stellen. Bij het noemen van dit cijfer van f 100.werden wij geleid, eensdeels doordien de gemeentebesturen van Wassenaar en Hillegom zich uit eigen beweging bereid verklaard hadden die som te geven, anderdeels omdat een berekening ons had geleerd, dat na aftrek van de opbrengst der schoolgelden en van de Rijkssubsidie in de kosten van de Hoogere Burger school voor Jongens, en zonder in rekening te brengen de kosten van rente en aflossing der in de scholen gestoken kapitalen, een leerling van de jongensschool nog aan de ge meente kost f 130.— en een van de meisjesschool f 180. per jaar. Behalve dus de kosten van rente en aflossing zou, indien door de buitengemeenten een bedrag van ƒ100per leerling werd bijbetaald, een leerling uit die gemeenten aan de jongensschool nog f 30.en aan de meisjesschool nog f 80.aan de gemeente Leiden kosten. En mocht men nu wellicht tegen deze cijfers willen aanvoeren, dat het voor de leerlingen van buiten betaalde schoolgeld, voor zoover althans hunne toelating niet tot splitsing van klassen moet aanleiding geven, voor deze gemeente 'slechts als winst kan worden beschouwd, zoo kunnen wij onzerzijds daartegenover stellen, dat deze redeneering toch het feit niet wegneemt, dat de gemeente Leiden, dus de Leidsche belastingschuldigen voor iederen leerling der school, dus ook voor de buitenleerlingen, de genoemde sommen bijpassen. Wat hiervan zijn moge, ons tweede schrijven had al even weinig resultaat als het eerste. Met uitzondering alleen van de gemeente Zoeterwoude, bleven alle gemeenten, die zich in eerste instantie tot geenerlei tegemoetkoming bereid toonden, ook thans bij die weigering volharden. En de gemeenten Oegstgeest, Voorhout, Voorschoten en Noordwijk, bij welke zich thans ook Zoeterwoude aansloot, verklaarden zich slechts bereid, en dan nog alleen onder zekere voorwaarden, een bijdrage te verleenen van f 40.per jaar voor iederen leer ling, die uit die gemeenten een der hoogere burgerscholen in deze gemeente zou bezoeken. Hierbij dient intusschen te worden opgemerkt dat onder de buitengemeenten, waarvan leerlingen hier ter school gaan, ook 's Gravenhage behoort en dat het wel van zelve spreekt dat het nimmer de bedoeling kan zijn, om van gemeenten, die zelf hoogere burgerscholen hebben, en ten aanzien van welke dus omstandigheden van geheel anderen aard, dan hier bedoeld, in het spel moeten zijn, om leerlingen uit die gemeenten te bewegen hier ter school te gaan, een bijdrage voor die leerlingen te verlangen. Thans kan dus van den uitslag der gevoerde onderhande lingen mededeeling worden gedaan aan den Minister van Binnenl. Zaken. Maar tevens zou thans naar wij meenen ge heel in den geest van het ministerieel schrijven worden ge handeld, indien wij reeds nu in afwachting van de dooi den Minister zelf te treffen maatregelen voor de leerlingen uit die buitengemeenten, die niet bereid zijn op den door ons gewenschten grondslag met Leiden een overeenkomst aan te gaan, een verhoogd schoolgeld gingen invoeren. En wat dan in de eerste plaats den grondslag der te sluiten overeenkomsten betreft, zoo komt het ook ons voor dat van het eischen van een bijdrage in eens, onafhankelijk van het aantal leerlingen, behoort te worden afgezien. Daaromtrent zou men toch niet licht tot overeenstemming komen. Maar ook een bijdrage per leerling van f 100.— komt ons rijkelijk hoog voor. Want al zou ook dan nog aan de ouders dier leer lingen door de gemeente Leiden een gedeelte van de kosten cadeau worden gedaan, zoo mag toch ook niet uit het oog worden verloren, dat die ouders zich nog andere offers hebben te getroosten om hun kinderen hier ter school te doen gaan, en dat het na de door ons ontvangen antwoorden wel als vaststaande mag worden aangenomen, dat die gemeenten, met wie ten slotte een overeenkomst zal tot stand komen, wel zullen trachten de door haar betaalde bijdragen zooveel mogelijk op de ouders zelf te verhalen. Wij zouden daarom tusschen de aangeboden bijdrage van 40.en de door ons gevraagde bijdrage van f 100.— wel een middenweg willen inslaan en de bijdrage voor iederen leerling, zoowel van de meisjes- als van de jongensschool, willen bepalen op f 60. Het door onze gemeente voor die leerlingen genoten school geld bedraagt dan f 120. Hoe nu met de leerlingen uit gemeenten, met wie geen overeenkomst zal worden gesloten? Voor dezen zouden wij het schoolgeld willen bepalen op f 150.zoowel voor de jongens- als voor de meisjesschool. Wel is er misschien iets onbillijks in gelegen, dat men op deze wijze de ouders de dupe doet worden van den onwil der gemeentebesturen om de zaak gemeenschappelijk te regelen, maar daar staat dan weer tegenover, dat het in den regel de meest gegoeden zullen zijn, die hunne kinderen de lessen aan een Hoogere Burgerschool eener naburige gemeente doen genieten, terwijl er alleen op deze wijze een heilzame prikkel van de ouders dier leerlingen op de besturen hunner gemeenten om alsnog tot het sluiten eener overeenkomst over te gaan, is te ver wachten. Daarbij bedenke men wel dat wij die leerlingen, wier ouders of verzorgers wél elders woonachtig zijn, maar die bij ingezetenen van deze gemeente in de kost zijn, niet onder de buitenleerlingen, voor wie een verhoogd schoolgeld verschuldigd is, zouden willen begrijpen. Voor hen zouden wij geenerlei verhooging van schoolgeld willen voorstellen, omdat wij niet gaarne onderscheidene ingezetenen onzer gemeente aan het gevaar zouden willen blootstellen om dientengevolge een be langrijke bron van inkomsten te verliezen, terwijl het toch ook niet billijk zou zijn om ouders, die reeds zoo hooge kosten moeten maken om hun kinderen het onderwijs hier te doen genieten, nog bovendien een hooger schoolgeld te doen be talen. Ten slotte nog deze opmerking. Gelijk u bekend is, zijn nog steeds aanhangig de voorstellen van den heer Vergouwen om 1°. het schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te verhoogen van 60.— tot 80.en 2°. om voor leerlingen der beide Hoogere Burgerscholen, wier ouders buiten de gemeente Leiden woonachtig zijn, het schoolgeld f 20.hooger te stellen dan voor de Leidsche leerlingen, (Zie Ingek. Stukk. No. 263 van 1909). De behandeling dezer beide voorstellen werd namelijk aangehouden, nadat aan ons college een hernieuwd onderzoek was opgedragen over de uit voerbaarheid van de omzetting der Hoogere Burgerschool voor Meisjes in een school voor M. U. L. O. Nu valt het niet te ontkennen, dat er tusschen de zaak, welke ons thans bezig houdt en die voorstellen van den heer Vergouwen een zeer nauw verband bestaat. Toch behoeft dit ons, naar wij meenen, niet te beletten om thans tot de behandeling van dit voorstel over te gaan, omdat immers ons voorstel, voor zooveel het de veihooging van het schoolgeld voor de buitenleerlingen dei- beide Hoogere Burgerscholen betreft een veel verdere strekking heeft, dan het voorstel van den heer Vergouwen, en dus, wanneer het mocht worden aangenomen, het voorstel-Ver gouwen doet vervallen. En evenmin kan er bezwaar bestaan om dit voorstel te behandelen, geheel afgescheiden van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 5