145
N°. 333. Leiden, 8 November 1910.
Zooals u bekend is moet door de Stedelijke Gasfabriek
jaarlijks 5% worden afgelost van alle haar door de gemeente
verstrekte kapitalen. Dit bedrag is op de begrooting voor het
jaar 1911 geraamd op 46110.735. Bovendien wordt door de
gasfabriek jaarlijks 2% in haar Uitbreidings- en Vernieuwings
fonds gestort, waarvoor in die begrooting 27954 88 werd
uitgetrokken. Eindelijk wordt nog door de gasfabriek jaarlijks
5% afgeschreven op de gewone en de muntgasmeters en 10%
op de waarde van de muntgasleidingen. Jaarlijks wordt dus
door de gasfabriek tusschen de 7 en 8% afgelost van alle
in die inrichting gestoken kapitalen.
Dit is het bedrag, dat door de fabriek zelve wordt afgelost.
De aflossing door de gemeente van de door haar ten be
hoeve der gasfabriek geleende gelden is echter nog grooter.
Immers de bovenbedoelde jaarlijksche aflossingen van 5%
worden door de gemeente steeds verantwoord onder de buiten
gewone ontvangsten. Dit is dan ook inderdaad de bedoeling
geweest van de bepaling, welke door den Raad steeds aan de
kapitaalverstrekkingen ten behoeve van de gasfabriek werd
verbonden, t. w.„dat jaarlijks 5% zal worden bestemd tot
allossing van schuld of kapitaalbelegging''. Men was van
meening dat de in de gasfabriek gestoken kapitalen door de
jaarlijksche afschrijvingen en de jaarlijksche storting van 2%
in het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds, benevens de ge
wone aflossingen dooi' de gemeente van de door haar aan
gegane leeningen niet spoedig genoeg zouden zijn afgelost
en hoewel dus de aangehaalde bepaling het niet met zooveel
woorden zegt, is het duidelijk dat de bedoeling van den Raad
was, dat de afgeloste 5% zou worden aangewend tot extra-
schulddelging, gelijk ook trouwens uit de samenkoppeling
van de begrippen aflossing van schuld of kapitaalbelegging
voldoende blijkt Zoo is het dan ook in den loop der tijden
steeds èn door den Raad èn door ons college opgevat.
Het gevolg is echter geweest dat door de gemeente als
zoodanig jaarlijks nog veel meer dan 7 a 8% van de in de
gasfabriek gestorte kapitalen wordt afgelost. Immers behalve
bovengenoemde aflossingen, die de gasfabriek reeds doet, lost
de gemeente nog bovendien jaarlijks van de door haar aan
gegane leeningen ook het daaronder voor de gasfabriek be
grepen gedeelte af en wanneer men nu bedenkt, dat de gewone
leeningstermijn voor de gemeente langzamerhand tot 49 jaren
is ingekrompen, dan wordt dus ook uit dien hoofde jaarlijks
nog 2Va van de schulden der gasfabriek gedelgd. Veilig
mag men dus aannemen, dat onder het tegenwoordige regime
alle in de gasfabriek gestoken kapitalen in een tijdsverloop
van 10 jaren geheel zijn afgelost. Dit nu schijnt ons toch
inderdaad wat overdreven en vooral onder de tegenwoordige
financieele omstandigheden noodeloos bezwarend voor de
gemeentekas. Dat ten behoeve van een industrieele inrichting
als de gasfabriek zeer ruim wordt afgelost, achten ook wij
alleszins wenschelijk en wij zouden dan ook aan de aflossingen
van de gasfabriek als zoodanig niet willen tornen. Maar dat
nu de gemeente naast deze reeds ruime afschrijvingen van
de gasfabriek zelf, immers 8% Per jaai'< n°g bovendien
jaarlijks een zeker bedrag voor de gasfabriek zou moeten
aflossen, kunnen wij toch inderdaad niet inzien.
Het komt ons daarom voor, dat de 5 welke de gas
fabriek jaarlijks aan de gemeente aflost, door de gemeente
in het vervolg niet meer in hun geheel op de buitengewone
ontvangsten zullen moeten worden verantwoord Dat bedrag,
op de begrooting voor het volgend jaar uitgetrokken op ruim
f 46600.— zal voor een deel onder de gewone ontvangsten
van de gemeente mogen worden opgenomen en wel voor een
zoo groot deel, als noodig is om de voor dat jaar, in het
totaal der aflossingen van door de gemeente aangegane lee
ningen, begrepen aflossingen ten behoeve van aan de gasfabriek
verstrekte kapitalen te dekken. Immers, wanneer eenmaal
vaststaat dat de gasfabriek zelf voldoende aflost, dan is het
toch niet meer dan natuurlijk dat de gemeente de aan haar
als aflossing verstrekte gelden ook werkelijk voor aflossing
van door haar ten behoeve van de gasfabriek aangegane
leeningen gebruikt. In de aflossingen van de gasfabriek zelve
zal dit geenerlei verandering brengen, maar de extra-aflossing
die de gemeente nog bovendien ten behoeve van de gasfabriek
deed, zal dan komen te vervallen.
Een berekening heeft ons nu geleerd dat van het op
pag. 36 van de Memorie van Toelichting op de begrooting
voor het volgend jaar genoemde totaal bedrag der aflossingen
van de gasfabriek van f 46612.90, volgens het boven aange
geven stelsel een bedrag van f 12447.77 op de gewone ont
vangsten van de gemeente zou kunnen worden verantwoord,
terwijl dan een bedrag van f 34164.325 voor ex tra-aflossing
van schuld of kapitaalbelegging zou moeten bestemd blijven.
Hierbij verdient opmerking, dat het bedrag dat onder de
gewone ontvangsten kan worden verantwoord, betrekkelijk klein
is, omdat voor de sinds 16 Augustus 1906 aan de gasfabriek
verstrekte kapitalen nog geen vaste leening werd aangegaan
en dus ook geen aflossingen dier leening plaats hebben. Voor
die kapitaalverstrekkingen werd nog steeds kasgeld door de
gemeente opgenomen en zoo zullen dus de voilé bedragen
der hier bedoelde aflossingen tot een gezamenlijk bedrag van
f 13735.50 voorloopig, zoolang nog geen vaste leening door
de gemeente is aangegaan, geheel onder „buitengewoon" moeten
worden verantwoord.
Ten aanzien van de aan de electriciteitsfabriek verstrekte
kapitalen staat de zaak eenigszins anders. Daarbij werd niet
de bepaling gemaakt, dat jaarlijks 5 zou moeten worden
bestemd tot aflossing van schuld of kapitaalbelegging, maar
werd bij de regeling van de aflossingen eenvoudig rekening-
gehouden met den termijn van 36 jaar, waarbinnen de ge
meente de door haar ten behoeve van de electrische centrale
aangegane geldleening zou moeten aflossen. Hier zal dus, in
afwijking van hetgeen op de begrooting voor 1911 heeft plaats
gehad, de aflossing door de gemeente nagenoeg geheel onder
de gewone ontvangsten mogen worden verantwoord, althans
voor zoover ook hier weer door de gemeente reeds een vaste
leening werd aangegaan. Immers voor de kapitaalverstrek-
kingen na 1 Maart 1907 werd door de gemeente nog geen
vaste leening aangegaandie van f 480.000 krachtens Raads
besluit van 1 Maart 1907 was reeds in de gemeente-leening
van 1906 groot f 890.000— begrepen. Dientengevolge zal van
de aflossing van f 13330.— (zie pag. 36 van de Memorie van
Toelichting op de begrooting voor 1911) een bedrag van
f 12943 82 op «gewoon'' mogen worden gebracht, terwijl de
resteerende f 386.18, dan onder »de buitengewone ontvang
sten" verantwoord zullen kunnen blijven. Daarentegen zullen
de andere aflossingen, genoemd op pag. 37 van de M. v. T.,
tot een gezamenlijk bedrag van f 8690.voorloopig geheel,
(omdat daarvoor door de gemeente nog niet geleend werd), op
«buitengewoon" moeten blijven voorkomen. Van de totaal
aflossingen voor de centrale, tot een gezamenlijk bedrag van
f 22020.zullen dus f 12943.82 onder de «gewone" en
f 9076.18 onder de «buitengewone" ontvangsten moeten worden
verantwoord. Vermeerdert men deze aflossing van ƒ12943.82
van de centrale met de bovengenoemde 12447.77 van de
gasfabriek, dan blijkt dat in afwijking van het bij de begroo
ting voor 1911 vastgestelde een bedrag van 25391.59 afkom
stig van de aflossingen van de fabrieken van G. en E. door
de gemeente onder hare gewone ontvangsten zal mogen worden
opgenomen. Van het totaal-bedrag der aflossingen ad f 68632.095,
blijft dan nog voorloopig een bedrag van f 43240.50 onder
de «buitengewone ontvangsten" verantwoord.
Kan Uwe Vergadering zich met deze wijziging in de be
stemming van de door de fabrieken van gas en electriciteit afge
loste kapitalen vereenigen, dan zal daarvan het gevolg zijn,
dat zij, voor zooveel de electrische centrale betreft, ook nog
voor het loopende jaar in toepassing kan worden gebracht.
Immers deze verrekeningen hebben eerst aan het einde van
het jaar plaats en de ratio, waarom in de aflossing der cen
trale ad ƒ13330.een bedrag van 12943.82 op de «gewone
ontvangsten" der gemeenterekening zou moeten worden ver
antwoord is natuurlijk voor het loopende jaar volkomen de
zelfde als voor het jaar 1911.
Op grond van een en ander geven wij u dus hierbij in
overweging over te gaan tot de vaststelling van den hierbij
overgelegden begrootingsstaat model C, tot wijziging van de
gemeentebegrooting voor het volgend dienstjaar, waarbij de
buitengewone Ontvangsten en Uitgaven in ontvang (Volgn. 60)
en in uitgaaf (Volgn. 218) worden verminderd met 25391.59,
terwijl onder de gewone Ontvangsten Volgn. 29 wordt ver
hoogd en Volgn. 35 wordt verminderd met hetzelfde bedrag.
Het gevolg daarvan zal zijn dat in 1911 aan plaatselijke
directe belasting ruim 25000.minder zal behoeven te
worden geheven, dan daarvoor op de begrooting voor 1911 is
uitgetrokken en dat het heffingspercentage dus ruim Vi'%
lager zal kunnen zijn, dan anders het geval zou wezen.'
Een voorstel tot wijziging van de loopende begrooting, in
verband met de gewijzigde bestemming, aan een deel van de
aflossingen van de electrische centrale gegeven, zal u, indien
noodig, nog nader ter vaststelling worden aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 334. Leiden, 11 November 1910.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een lijst van
aangeslagerien op het kohier der plaatselijke directe belas
ting naar het inkomen over 1910, die de gemeente hebben
verlaten of overleden zijn.
Wij stellen U voor op hunne aanslagen afschrijving te
verleenen tot de bedragen in kolom 11 van die lijst vermeld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.