144 N°. 831. Leiden, 9 November 1910. Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van Mej. N. Klaassen, om ontslag uit hare betrekking van leerares in de Natuur- en Scheikunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes alhier en haar dat ontslag eervol te verleenen inet ingang van 1 Januari 1911. De ter zake door de Commissie van Toezicht en den Inspec teur van het Middelbaar Onderwijs uitgebrachte adviezen worden hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 26 October 1910. Onder terugzending van nevensgaand verzoekschrift van Mejuffrouw N. Klaassen alhier strekkende tot eervol ontslag uit hare betrekking van leerares in de Natuurkunde aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes alhier hebben wij de eer U in overweging te geven aan haar tegen 1 Januari aanstaande het gevraagde ontslag eervol te willen verleenen. De Commissie van toezicht op het Middelbaar onderwijs P Zeeman Gz., Voorzitter. H. M. A. Coebergh, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden Hoorn, 1 November 1910. In antwoord op het schrijven, hiernevens vermeld, heb ik de eer aan Uw College te berichten, dat er bij mij geen bezwaar tegen bestaat dat aan het verzoek van Mej. N. Klaassen, strek kende om haar tegen 1 Januari 1911 eervol ontslag te verleenen uit hare betrekking van leerares aan de hoogere burgerschool voor meisjes in Uwe Gemeente, worde voldaan zoodat ik mij veroorloof aan Uw College in overweging te geven te bevor deren dat op bedoeld verzoekschrift eene gunstige beschikking worde genomen. De Inspecteur van het M. Onderwijs, Campert. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Bij dezen heeft ondergeteekende de eer U tegen 1 Jarfuari om ontslag te vragen uit hare betrekking als leerares in de Natuurkunde aan de H. B. S. voor Meisjes, wegens hare be noeming tot leerares in de Natuurkunde aan de H. B. S. voor Meisjes te Utrecht. Hetwelk doende enz. N. Klaassen. Leiden 17 Oct. 1910. No. 332. Leiden, 9 November 1910. De bepaling van art. 14 van de verordening van 9 Januari 1896 (Gem. BI. no. 1), «houdende bepalingen omtrent het gebruik van gas door particulieren" gewijzigd bij verordening van 16 Mei 1907 (Gem. BI. no. 6), heeft reeds meermalen klachten van de zijde van curatoren in failliete boedels uit gelokt. Volgens die bepaling toch is de Directenr, wanneer door den gas verbruiker de betaling der verschuldigde gelden voor de kosten van aanleg, reparatie, meterhuur, verbruikt gas of uit welken hóófde die mochten verschuldigd zijn, niet geschiedt binnen een maand na toezending der rekening of aanbieding der quitantie, verplicht den aanvoer van gas af te sluiten, tot zoolang de schuld van genoemde gasverbruiker voldaan is. Het gevolg hiervan is dat in geval van faillissement van den gasver bruiker de curator zich voor de keuze gesteld ziet om öt het door den failliet aan de gasfabriek verschuldigde ten volle te betalen óf wel gedurende het faillissement van het verbruik van gas verstoken te zijn. Dit laatste levert veelal overwegende bezwaren op, zoodat de curator zich dan wel gedwongen ziet de vordering van de gemeente ten volle te voldoen, ten nadeele van de andere concurrente crediteuren, die zich met een grooter of kleiner gedeelte van hun vordering zullen moeten tevreden stellen. Het kan niet worden ontkend dat de gemeente aldus in Zekeren zin misbruik maakt van haar stelling als macht hebbende, om zich in strijd met de wet boven de andere crediteuren te doen bevoordeelen en het komt ons dan ook met Commissarissen der fabrieken van G. en E. voor, dat aan dit misbruik, dat op de bestaande verordening is ge baseerd, een einde behoort te worden gemaakt. De verplichting van den Directeur tot afsluiting van den gasaanvoer behoort dus uit de verordening te vervallen voor het geval de wan- betalende verbruiker failliet is gegaan, echter alleen voor zooveel de niet-betaling van de gelden betreft, vóór het uitspreken van het faillissement verschuldigd, en natuurlijk ook alleen dan, wanneer de curator zich aansprakelijk stelt voor de betaling van alle kosten van gasverbruik, enz. gedu rende het faillissement te maken. En in dit geval moet de Directeur niet alleen niet tot de afsluiting verplichtmaar hij mag daartoe ook niet bevoegd zijn. Wij stellen daarom voor aan art. 14 der verordening een tweede lid toe te voegen waaruit een en ander duidelijk blijkt. Intusschen zal dan ook art. 16 der verordening eenige aanvulling moeten ondergaan. Art. 16 voorziet namelijk in het geval dat bij de Directie plotseling het vermoeden rijst, dat de vordering van de fabriek tegen een of anderen gas verbruiker gevaar loopt -en geeft haar dan het recht ten allen tijdedus ook zonder dat een voorafgaande rekening of qui tantie is aangeboden, den meter te doen opnemen en dadelijk betaling te eischen en ook dan, bij niet voldoening der ge vorderde gelden, tot dadelijke afsluiting of afsnijding over te gaan. Ook aan deze bepaling zou dus de fabriek eventueel het recht kunnen ontleenen om in geval van faillissement van den gasverbruiker volledige betaling van het vóór het faillissement verschuldigde te eischen en dus ook hier zal door een uitzonderingsbepaling dat recht eenigszins behooren te worden beperkt. Tevens zal dan van deze gelegenheid gebruik kunnen worden gemaakt om nog een ander misbruik, waartoe de geldende verordening aanleiding geeft, maar thans een van de zijde van den gasverbruiker, voor het vervolg onmogelijk te maken Art. 17 der verordening zegt dat elke aanvraag tot leve ring moet geschieden ten name van een bepaald persoon, dié geacht wordt de aanvraag voor zijn eigen rekening te hebben gedaan. De bedoeling van deze bepaling is dat alleen aan den hoofdbewoner van een perceel gas behoeft te worden ver strekt. Nu is het echter voorgekomen, dat wanneer de hoofd bewoner nalatig was in de betaling en de gastoevoer dien tengevolge was afgesneden, de een of andere huisgenoot gaslevering op zijn naam verlangde, met borgstelling voorde richtige betaling van het te verbruiken gas. Zulk een aan vraag kon dan moeilijk worden geweigerd, maar het gevolg was, dat het doel der afsluiting niet werd bereikt. Door een kleine wijziging van art. 17 der verordening zal ook in dit geval de bevoegdheid van den Directeur om de aansluiting te weigeren buiten twijfel moeten worden gesteld. Op grond van een en ander geven wij u dus nu in over weging tot de vaststelling van de volgende verordening over te gaan. VERORDENING houdende wijziging van de verordening van 9 Januari 1896 (Gem. BI. no. 1), houdende bepa lingen omtrent liet gebruik van gas door particulieren, gewijzigd bij verordening van 16 Mei 1907 (Gem. BI. no. 6). Art. 1. In art. 14 van bovengenoemde verordening worden in het eerste lid tusschen de woorden «de Directeur" en „verplicht ingelascht de woorden: vbehoudens het bepaalde bij het laatste lid van dit artikel1', terwijl aan dat artikel wordt toegevoegd een derde lid, luidende »/n geval van faillissement van den gasverbruiker is de Di recteur noch verplicht noch bevoegd den gasaanvoer af ie sluiten of af te snijden, indien de curator zich schriftelijk aansprakelijk stelt voor de betaling van de kosten van gas verbruik, meterhuur en repa atie gedurende het faillissement. In dit geval wordt de curator voor de toepassing van deze verordening als de gasverbruiker aangemerkt." Art. 2. Aan art. 16 der verordening wordt een tweede lid toege voegd, luidende: ))Hij is echter niet tot deze afsluiting of afsnijding be voegt uit hoofde van de niet- voldoening van gelden, welke in geval van faillissement van den gasverbruiker reeds vóór de failliet verklaring door dezen verschuldigd waren, indien de curator zich schriftelijk aansprakelijk stelt voor de betaling van de kosten van gasverbruik, meterhuur en reparatie gedurende het faillissement." Art. 3 Art. 17, der, verordening wordt gelezen als volgt:" »Elke aanvraag tot levering moet schriftelijk geschieden ten name van den hoofdbewoner van een bepaald perceel; deze wordt geacht de aanvraag voor zijn rekening te hebben gedaan. De Directeur is bevoegd ook aan andere aanvragen, dan die van hoofdbewoners van perceelen te voldoen." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 6