DONDERDAG 20 OCTOBER 1910.
167
mij zulk een indruk maakte, dat ik haar vroegWat scheelt
je Zij zeide„Met sidderen en beven heb ik de kermis te
gemoet gezien. Ik heb van mijn man nooit eenigen last; hij
is altijd bij honk en geeft mij zijn centen, maar als de kermis
nadert, dan weet ik het. Gisteravond, toen hij thuis kwam,
girig hij zoo te keer, dat ik met mijn kinderen de straat op
moest vluchten om ergens elders een onderkomen te zoeken."
Dat is één voorbeeld, zooals er gewijzigd vele bij die gelegen
heden voorkomen. Overigens zal ik het erbij laten.
Alleen wil ik nog één opmerking maken naar aanleiding van
een uitdrukking van den heer Fockema Andreae. De heer
Fockema Andreae heeft gezegd, dat het adres komt van de
zijde, die vroolijkheid en pret het minst genegen is. Ik weet,
dat de partij, waartoe ik ook de eer heb te behooren, bij haar
tegenstanders altijd heeft bekend gestaan als de partij van de
„dompers" en de „reizigers met de nachtschuit". Wanneer
nu Prof. Fockema Andreae zegt, dat die partij het minst van
vroolijkheid en pret houdt, dan had ik die uitdrukking kunnen
aannemen, als er een kleine bijvoeging bij was geweest, namelijk
„die" soort van vroolijkheid en pret. Want overigens beroem
ik mij erop, dat de partij, waartoe de onderteekenaars van
het voorstel behooren, de partij van de vroolijkheid is. Wil
men bij slot van rekening nagaan, welke de geest is van die
partij, dan ziet men ons bijbelboek na. Van het begin tot het
einde staat daar„Juicht en weest vroolijk." Juist omdat wij
strijden voor het hoogste genot en de hoogste vroolijkheid,
moetén wij de kermis bestrijden.
De heer Fokker. M. d. V. Mag ik nog even rectificeeren,
dat de heer Spiekman geen partijgenoot van mij is. De heer
Spiekman is sociaal-democraat en ik ben vrijzinnigdemocraat.
Dit ter nadere informatie van den heer Briët, die dat toch
wel moest weten.
Nu ik toch iets zeg, wil ik daaraan nor iets toevoegen. Ik had
niet gedacht, dat de heer Briët zich zooveel zou bewegen op
het terrein van de ouders. Hij meent, dat de jeugd gevaar
loopt, door de kermis bedorven te worden, door de onzede
lijke tooneelen, die zij daar ziet afspelen en dat ook daarom
de kermis moet worden afgeschaft. Hetzelfde is door den heer
Briët niet gezegd, toen de kindervoeding ter sprake kwam.
Hij meende toen, dat de ouders daarvoor zelf moesten zorg
dragen. Vanwaar die bezorgdheid nu?
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van de heeren Briët c s., in stemming gebracht,
wordt aangenomen met 17 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: van der Eist, Sijtsma, Eerstens,
van der Lip, Pera. P. J. Mulder, Meuleman, Vergouwen,
Driessen, Wildeboer, Corts, Bosch, A. Mulder, van Tol, van
Hoeken, Briët en Bots.
Tegen stemmen de heeren Fockema Andreae, Zwiers,
Carpentier Alting, van Hamel, Korevaar, van Gruting,
Hoogenboom, de Boer, Fokker, Reitneringer en de Vries.
XIV. Voorstel tot het uitschrijven van een gevelwedstrijd.
(Zie Ing. St. No. 314).
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou u even willen vragen,
of het de bedoeling is, dat alleen prijzen worden uitgereikt
voor mooie gevels, of voor mooie constructies in het alge
meen. Het zou kunnen voorkomen, dat de gevel alleen niet
voldoet, maar dat de constructie in het algemeen wel in aan
merking voor een prijs zou komen. Moet dit dus worden
opgevat in ruimen of in engen zin
De Voorzitter. Men zou natuurlijk oofc een andere wedstrijd
kunnen organiseeren, maar deze is speciaal voor gevels.
De heer Vergouwen. M. d. V. Dat bedoel ik niet. Mijn
vraag bedoelt, of bij het beoordeelen de geheele uitwendige
bouw in aanmerking zal worden genomen.
De Voorzitter. Ik geloof wel, dat het in ruimen zin kan
worden opgevat.
De heer Hoogenboom. M. d V. Ik zou gaarne een vraag
willen doen. Ik zie in de stukken, dat een lid van de jury
zal worden benoemd uit een voordracht, opgemaakt door de
Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer.
Ik zou willen vragen, waarom Burgemeester en Wethouders
besloten hebben, die vereeniging in deze commissie voor de
aesthetische beoordeeling van gevels te betrekken.
De Voorzitter. Het moet toch aan iemand worden opgedragen.
De leden van die vereeniging spreken vaak met vreemdelingen
en hooien dus nogal eens wat. Ook zullen die heeren wel hun
best doen, een zoo goed mogelijke voordracht bij den Raad
in te dienen, anders leggen zij daarmede geen eer in.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik meen, dat de heer Hoogenboom
twijfelt omtrent de bedoeling van het lid, dat door de Ver
eeniging voor het Vreemdelingenverkeer zal worden gekozen.
De bedoeling is een deskundige zoo noodig van elders, en die
vereeniging is daartoe aangewezen, omdat die er belang bij
heeft, om de stad te verfraaien en zij zal dus wel iemand
aanbevelen, die daartoe zal willen medewerken.
De heer Fokker. M. d. V. Een kleinigheid heeft mij ge
troffen, die mij werkelijk onjuist voorkomt. De verdere regeling
van dezen wedstrijd, zeggen Burgemeester en Wethouders,
zal kunnen worden toevertrouwd aan den Wethouder van
Fabricage. Volgens de wet heeft geen enkele Wethouder een
zelfstandige taak; de wet kent alleen het College van Burge
meester en Wethouders! Ik meen dus dat het beter zou zijn,
in plaats van Wethouder van Fabricage te zeggen: Burge
meester en Wethouders.
De Voorzitter. Er is hier geen sprake van de uitvoering
van een wet. Men had evengoed in de toelichting kunnen,
zetten, dat de nadere uitvoering zou worden overgelaten aan
den Directeur van Gemeentewerken. Mij dunkt, de nadere
uitvoering kan het best aan de prudentie van den Wethouder
van Fabricage worden overgelaten. Het is toch absoluut geen
staatsrechtelijke ketterij, om dit in de toelichting te zetten.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XV. Voorstel tot oprichting van een electrischen klokken-
dienst en tot beschikbaarstelling van de voor die oprichting
benoodigde gelden.
(Zie Ing. St. Nis. 300 en 309).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik heb met belangstelling deze
voordracht gezien en het lijvig dossier bestudeerd, en in het
algemeen kan ik mij wel met het plan, zooals het door Bur
gemeester en Wethouders is ontwikkeld, vereenigen. Maar
het voorstel, zooals het daar in de Leeskamer heeft gelegen,
heeft bij mij enkele vragen doen rijzen, die wellicht door den
Wethouder van Fabricage, die in het bestuur van de gasfabriek
zitting heeft, kunnen worden beantwoord.
In de eerste plaats is het mij niet duidelijk, op welke wijze
men den klokkendienst zal inrichten, welk systeem men daarbij
wenscht te volgen. Zooals men weet, kan men electrische klokken
van uit een centrale direct electrisch drijven, dus klokken
hebben, zonder veer of gewicht, om het kort te zeggen, maar
men kan ze ook en dergelijke modellen komen ook, meen
ik, in de prijscourant van Sardemann voor eenvoudig
electrisch regelen, zoodat zij ondanks hun eigen drijfkracht
gedwongen worden hun pas gelijk te houden met de pas
van de normaalklok in de centrale. Daarmee hangen aan-
schaffings- en onderhoudskosten natuurlijk ten nauwste
samen.
In de tweede plaats mis ik inlichtingen in de stukken
omtrent de wijze, waarop men meent, dat moet worden voor
zien in een eventueel defect van de klokken. Ik wil gaarne
aannemen, dat men met zeer bekwame mechaniciens en elec-
triciens te doen heeft, maar ik mis de verzekering, dat men
ook zoo noodig een bekwaam reparateur van klokken aan de
centrale heeft. Wanneer die ontbreekt, zou een extra post
voor reparatie moeten worden uitgetrokken. Ook deze vraag
zal de Wethouder wel willen beantwoorden.
In de derde plaats zou ik gaarne willen weten, hoe de
commissie voor de fabrieken van gas en electriciteit zich
voorstelt aan den juisten tijd te .komen. Wij hebben nu tegen
woordig torenuurwerken, maar ik kan de verzekering geven,
dat die wel eens niet weinig, maar heel veel te wenscben
overlaten in de aanwijzing van den juisten tijd. Gelukkig zijn
zij zelden achter, maar meestal voor, waardoor de bezwaren
praktisch zelden heel groot zijn. Maar wanneer men thans
den juisten tijd wil distribueeren, dan dient men zich eerst
te vergewissen, dat men zelf den juisten tijd heeft. Ook
daaromtrent mis ik elke inlichting in de stukken, die ter
lezing lagen.
De heer Corts. M. d. V. Ik zou even een verklaring willen
afleggen, waarom ik tegen zal stemmen. Wanneer in latere
jaren de geschiedenis van Leiden zal worden geschreven, zal
het vermelden van den ijver van het College van Burgemeester
en Wethouders overwaard zijn. Men zal dan niet kunnen zeggen,
dat dit College met haar hoofdambtenaren bij de pakken is
gaan neerzitten, maar met vollen mond moeten verklaren, dat
zij voortvarend zijn geweest en een ver en een open oog hadden,
door met hun tijd mee te gaan.
Men zal dan zeker ook wel vermelden, dat die voort
varendheid en ondernemingsgeest veel geëischt heeft van de
belastingbetalenden en dat is het, mijnheer de Voorzitter, wat
mij nu doet spreken. Ik kan tot mijn leedwezen niet met het
voorstel instemmen, om over te gaan tot de inrichting van
een electrischen klokkendienst, want daarvoor is geen geld
beschikbaar. Was de gemeente in een positie, dat dit van een
overschot kon geschieden, dan zou ik niet aarzelen, mijn stem