162 DONDERDAG 20 OCTOBER 1910. lieden zelf en wanneer zij ondanks het toezicht hun plicht niet doen, zoodanig luieren dat het den heer Pera en anderen ergert, dan moeten zij uit den dienst verwijderd worden. De heer Pera. Zeer juist De heer Sijtsma. Ik geloof niet, dat het zoo erg is, maar als het zoo is, ik herhaal het, dan moet het verwijt eerder tot de opzichters gericht worden. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Vergouwen, dat degenen, die het minst verdienen naar verhouding de hoogste verhooging krijgen, geloof ik, dat dat juist zeer goed is en geheel in mijn geest." Volgens de rekening van den heer Vergouwen zouden bijv. degenen, die 8 verdienen, 3/é cent verhooging moeten krijgen, en degenen, die f 12 verdienen, 5/i cent. Ik kan het evenwel met die rekening niet eens zijn. üf moeten wij hier denken aan het bijbel woord van wie niet heeft zal genomen worden ook wat hij heeft De heer Vergouwen. M. d. V. Mag ik daar even op ant woorden, dat de heer Sijtsma mij in het geheel niet heeft begrepen, want ik heb niet gezegd, dat ik wilde, dat degenen, die minder verdienen, minder zouden krijgen, maar ik hebei- alleen op gewezen, dat de verhouding, zooals die op het oogenblik bestaat, door dit voorstel niet in acht wordt genomen, terwijl het toch zóó schijnt, alsof allen gelijk betaald worden. Daarom heb ik aan Burgemeester en Wethouders gevraagd: Wat is de grondgedachte, waarom Burgemeester en Wethouders het loon voor allen met één cent hebben verhoogd? De heer Korevaar. M. d. V. Ik wensch een enkel woord in het midden te brengen om de verschillende sprekers te beantwoorden. Ik moet wel zeggen, dat de heer Pera mij in een moeilijk geval geplaatst heeft. Het strijdt met mijn principe, om een corps ambtenaren in het openbaar verschrikkelijk in de hoogte te steken. Voor de goeden is dat niet noodig, voor de slechten is dat demoraliseerend. Aan den anderen kant is het niet goed een corps ambtenaren heelemaal in de goot te trappen, De heer Pera. Dat is ook niet gebeurd. De heer Korevaarwant de goeden verliezen daardoor alle energie om hun best te doen, als zij toch worden aan gezien voor luiaards. Dan gaat alle ambitie eruit. Om dus tegenover de critiek van den heer Pera op alle omstandig heden te wijzen, die maken, dat een stadswerkman niet altijd zoo regelmatig als gewenscht is, kan werken, zou ik verkeerd vinden. Wel zou ik over den maatstaf van de beoordeeling iets in het midden willen brengen. De heer Pera beoordeelt het corps o. a. naar de wijze van sneeuwopruiming en dat gaat niet op, want dan worden te hooge eischen gesteld. De stadswerklieden worden aangenomen voor het een of ander vak en dan wordt in hoofdzaak gevraagd, of zij daarvoor bekwaam zijn. Bij sneeuwruiming verrichten zij een dienst, die met hun vakbekwaamheid niets te maken heeft. Dan treden zij op als onderopzichters en voormannen en het is niet aan iedereen gegeven, dat goed te kunnen doen. Een man, die altijd gewend is te werken, en die op een gegeven moment geroepen wordt, om directie te voeren over een hoop menschen, waarvan een groot deel liever honger lijdt dan onder discipline te staan en die dadelijk met een schop dreigen, als hij het niet met de noodige tact doet, is het kwalijk te nemen, als hij over dergelijke menschen niet de noodige directie kan voeren. Het vernietigende oordeel van den heer Pera gaat dus heelemaal niet op. Ik wilde wel, dat ik meer toezicht kon doen plaats hebben, maar dat zou te duur zijn. Wij hebben 4 gemeenteopzichters en 100 stadswerklieden. Als zij nu in 4 ploegen werkten, was het zeer gemakkelijk, maar zij werken, öf alleen, óf met 2, 3, 4 tegelijk, verspreid door de gemeente. Dan is het niet mogelijk, om altijd toezicht te houden. Er wordt nu en dan wel eens controle uitgeoefend, waarbij dan andere werkzaamheden van de opzichters worden opgeschort, maar altijd kan dat niet geschieden. Den heer Sijtsma heb ik niet veel te antwoorden, want hij doet geen voorstel. Hij is echter met dit voorstel niet tevreden en zou liever veel verder willen gaan. Maar wij moeten niet vergeten, dat een stadswerkman een groot aantal voordeelen heeft boven een ander werkman, een lossen werkman of een werkman in particulieren dienst. Bij den laatste is het pensioen niet verzekerd en bij feestdagen of andere gelegenheden gaat hun loon niet altijd door. Ook hebben de stadswerklieden pensioen voor weduwen en weezen. Wij moeten altijd, als wij de loonen van de stadswerklieden vaststellen, ook rekening houden met wat in particulieren dienst verdiend wordt. Er is gesproken over gelijkstelling van alle vaklieden, niet de kwestie van vaklieden en niet-vaklieden, want dat is een misverstand geweest. Het gaat om de kwestie van gelijkstelling van alle vaklieden. Dat. is misschien een wensch van sommigen, dat alle menschen gelijk loon zouden ontvangen, ook bij ver schillende capaciteiten en dienstprestatiën en misschien over een paar honderd jaar te verwezelijken, maar op het oogen blik leven wij in een tijd, dat verschillende arbeid verschillend wordt beloond, en dat een timmerman en een bankwerker, die uitgebreider en breeder opleiding noodig hebben gehad dan anderen, ook hooger staan in de oogen van hun collega's en hooger worden beloond. Ik laat daar in hoeverre dat een ideale toestand is of niet. De toestand is hier nu eenmaal zoo en wanneer men daarin verandering zou willen brengen, zou dat groote moeilijkheden geven, die wij gemeend hebben bij deze loonsverhoogmg hier te moeten vermijden. De verhouding, die er bestaat tusschen de salarissen der verschillende vaklieden, lijkt ons zeer goed. Nu is de belooning, practiscli gesproken, gelijkelijk verhoogd met, die ééne cent, maar ik geef den heer Vergouwen toe, theoretisch niet. Percentsgewijze geeft die cent een meer dere verhooging aan de laagbezoldigden dan aan de hooger bezoldigden. Weet de heer Vergouwen echter een voorstel te doen, dat theoretisch de verhouding dezelfde blijft zonder tot fracties te komen, die niet betaalbaar zijn? Ik vind het echter niet noodzakelijk. De grondgedachte is geweest, om ongeveer de verhouding tusschen de verschillende vaklieden te behouden en dat is in dit voorstel belichaamd. Naar aanleiding van dit voorstel zou ik nog een enkel woord willen zeggen. Er is een adres ingekomen van den Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden, welke Bond onder ge meentewerklieden verstaat alle werklieden, die in gemeente lijken dienst zijn, dus ook de werklieden aan de gasfabriek, bij de gemeentereiniging, enz. Waar evenwel bij ons gemeente bestuur sprake is geweest van gemeentewerklieden, werden altijd alleen die werklieden bedoeld, die in dienst zijn van fabricage. Ter voorkoming van misverstand wijs ik er dus op, dat dit voorstel alleen voor die werklieden geldt. Bij de gas fabriek bijv. bestaat een geheel andere regeling. De heer Pera. M. d. V. Ik wensch nog enkele opmerkingen te maken en dan wil ik beginnen met er op te wijzen, dat de heer Korevaar, helder en klaar als hij anders altijd is in zijn antwoord, mij blijkbaar niet begrepen heeft, en mij nu dingen in den mond legt, die ik niet gezegd heb. Ik heb niet hemel hoog verheven en ook niet naar beneden gehaald, maar ik heb gezegd, dat er verschil bestonddat daardoor de besten moedeloos zouden worden, kan ik niet toegeven. Met nadruk heb ik geconstateerd, dat wij uitnemende krach ten bezitten, die meer behooren te verdienen, dan zij op het oogenblik krijgen. Ik heb er aan toegevoegd, dat dat wel in de kringen van de werklieden wordt uitgesproken. Ik meen, dat het zijn nut kan hebben, dat het ook hier in den Raad wordt uitgesproken, omdat het best kan wezen, dat het voor degenen, die het zich moeten aantrekken, een spoorslag zal wezen, om wat beter te werken. Wat het sneeuwruimen betreft. Toen bij de laatste sneeuw opruiming de Langebrug bij de Zonneveldstraat eindelijk een beurt zou krijgen, zagen wij de werklieden met groote blijd schap verschijnen. Daar kwam zulk een werkman vlak bij mij voor het huis staan met de schop in de handhij heeft daar een kwartier of een half uur staan draaien, maar geen stukje sneeuw is verlegd geworden. Aan het eind van de straat stonden eenige werklieden, die het verbazend druk hadden met praten, evenals een groepje vrienden, dat elkaar in langen tijd niet gesproken heeft. Nu had ik gaarne gezien, dat die werkman wat meer energie had gehad, en een goed voorbeeld gegeven. Sneeuwruimen is toch niet zulk een groote kunst. Zag men algemeen wat meer vlijt en ijver, dan zou het den raadsleden wat gemakkelijker vallen, hier te stemmen voor verhooging van de loonen dezer werklieden. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Burge meester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming aan genomen. XII. Mededeeling van Burg. en Weth. naar aanleiding van het ingetrokken voorstel van den heer Meuleman in zake de verpleging van armlastige patiënten. (Zie Ing. St. No. 298). De Voorzitter. De behandeling van dit punt van de agenda dient alleen, om den heeren bekend te maken het plan van Burgemeester en Wethouders, zooals dat is uitgedrukt aan het eind van het stuk N°. 298, waar staat: «Inmiddels zou ons College daar, waar de nood het ergst is, patiënten, die nog niet voldoende hersteld zijn, tegen het gewone derde klasse tarief in de particuliere ziekenhuizen kunnen doen opnemen. De kosten zullen ook daardoor natuurlijk wat stijgen, maar toch niet zooveel, als wanneer op het onereuse contract met het St. Elisabethsgesticht werd ingegaan. En toch zou op die wijze in den ergsten nood worden voorzien." Ik zou gaarnewillen weten, of de Raad hiermede instemt. Het zal wel veel kosten met zich meesleepen, maar Burgemeester en Wethouders vermoeden, dat die kosten nuttig besteed zullen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 4