DONDERDAG 20 OCTOBER 1910. 161 De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en aangenomen mer 14 tegen 13 stemmen. Voor stemmen de heeren Fockema Andreae, van Hamel, Eerstens, Korevaar, van der Lip, Pera, Vergouwen, Wildeboer, Bosch, A. Mulder, van Tol, van Hoeken, Reimeringer en Briët. Tegen stemmen de heeren Zwiers, Carpentier Alting, van der Eist, Sijtsma, van Gruting, Hoogenboom, P. J. Mulder, de Boer, Driessen, Corts, Fokker, Bots en de Vries. (De heer Meuleman was bij deze stemming nog niet aan wezig). VIII. Voorstel tot kostelooze overname in eigendom en on derhoud bij de gemeente van een gedeelte van de Groenho- venstraat. (Zie Ing. St. No. 315). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. IX. Verordening op het rijden over de hulpbrug tusschen de Steenstraat en de Turfmarkt. (Zie Ing. St. No. 310). De artt. 1 tot en met 6 en daarna de geheele verordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verordening, houdende wijziging van de verordening op de Markten van 26 Mei 1893 (Gem.blad n°. 10), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Februari 1908 (Gem.blad n°. 3). (Zie Ing. St. No. 311). De artt. 1 en 2 en daarna de geheele verordening worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Voorstel tot verhooging van de loonen der gemeente werklieden. (Zie Ing. St. No. 287). De heer Sijtsma. M. d. V. Ik moet bekennen, dat ik met vreugde vernam, dat Burgemeester en Wethouders wilden overgaan tot verbetering van de loonen van de gemeentewerk lieden. Maar wanneer wij deze verhooging vergelijken met wat wij dezer dagen gedaan hebben ten opzichte van de politie, dan is deze verhooging toch wel eenigszins poover. Wanneer men de salarissen bij de politie hier vergelijkt bij and ere steden, dan maakt Leiden een heel goed figuur, zooals wij ten overvloede toen van den voorzitter vernomen hebben. Wanneer wij die vergelijking nu ook eens maken ten aan zien van de gemeentewerklieden, dan zien wij, zooals uit de stukken blijkt, dat Leiden in dat opzicht achter staat bij vele andere kleinere steden, zooals bijv. Gouda. Een verhooging van een cent per uur is dan ook wel wat gering. Ik weet wel, dat daarbij nog komen periodieke verboogingen van 50 cent over drie, zes en negen jaar, maar het blijft toch, aan vankelijk vooral, een klein bedrag. Nu beken ik, dat, vooral in verband met onze financiëele omstandigheden het bedrag voor een groot aantal werklieden nogal belangrijk wordt, en dus waag ik het niet, om met een voorstel te komen om er nog een cent bij te doen, maar m. i. zou twee cent per uur niet te veel geweest zijn. Het komt mij voor, hetgeen ik vroeger ook al eens heb trachten duidelijk te maken, dat het toch riiet goed is, dat wij den verschillenden vaklieden zoo verschillend loon toekennen. Goede vakmenschen, hetzij zij timmerman, metselaar, schilder of smid zijn, moeten hetzelfde loon hebben. Op het oogenblik zijn het de loonen der timmerlieden, die boven die der smeden en schilders ver uitsteken. Door wijzi ging in dien geest voor te stellen, zouden wij deze geheele regeling echter moeten veranderen. Nu wordt het gemakkelijk, door alle loonen één cent per uur hooger te stellen. Het zou evenwel beter zijn geweest het anders te doen en ik had liever gezien, dat Burgemeester en Wethouders den weg gevonden hadden, aangegeven door de afdeeling Leiden van den Bond van Gemeentewerklieden in Nederland. Een oogen blik heb ik gedacht zelf met voorstellen te komen, maar die zouden toch geen kans van slagen hebben gehad en daarom wensch ik slechts met deze enkele opmerkingen te volstaan. Een voorstel zal ik ook heden niet doen; ik beveel Burge meester en Wethouders aan het zal wel niet zoo lang duren, want als men zoo een kleine verhooging geeft, komen de werklieden toch na korten tijd weer terug om rekening te houden met de opmerkingen, die ik heb gemaakt. De heer Pera. M. d. V. Ik had mij voorgenomen te zwijgen, als algemeen het stilzwijgen werd bewaard, maar waar de heer Sijtsma nu algemeene beschouwingen heeft gehouden, wil ik daaraan toch een enkel woord toevoegen. Het behandelen van loonen van gemeentewerklieden is voor verscheidene raadsleden altijd een groote moeilijkheid. Degenen, die in de samenleving een beetje inleven, en het een en ander waar nemen en vernemen, bemerken, dat de gemeentewerklieden onder tamelijke critiek vallen. De een noemt de stadswerk- lieden «heertjes'', de ander »de stadsrenteniertjes". De heer Sijtsma. Dat heb ik nooit gehoord. De heer Pera. De oorzaak daarvan is, dat als zij gade geslagen worden in hun werkzaamheden, op een deel van de gemeente werklieden nog al wat is aan te merken. De traagheid van hun bewegingen, het weinige dat zij menig keer verrichten, wekt in de samenleving wel eens ontevredenheid. Dat wordt niet alleen besproken onder de burgerij, maar het wordt ook wel uitgesproken in den kring van de gemeentewerklieden zelf. Het spijt mij altijd, als de salarissen van de stadswerklieden geregeld moeten worden, dat wij genoodzaakt worden om een algemeen loon voor zeker soort werklieden vast te stellen, van wege de moeilijkheid, om verschillende loonen te bepalen. Te wenschen ware het, dat er meer toezicht kon wezen, en dat degenen, die meer verdienen, ook beter beloond werden. Dat voor sommigen het gestelde loon te laag is, staat bij mij vast. Als zoodanig zou ik gaarne medegaan met den heer Sijtsma, toen hij ervan sprak de loonen nog meer te verhoogen. Maar daar staat iets anders tegenover. Er zijn onder de stadswerklieden, die zóó laks zijn, zoo droef hun taak opvatten, dat men zegtwat zijn dat toch voor werklieden in dienst van de gemeente? De heer Sijtsma. Die moeten er dan uit! De heer Pera. Niet altijd heeft de burgerij gelegenheid om waar te nemen, hoe zij in hun werk optreden. Een van de tijden, dat de burgers meer in het algemeen iets van de stadswerklieden krijgen te zien, is bij de sneeuwopruimirig. Wanneer men dan de heeren, gedecoreerd met een lint om de pet, en met een schop in de hand, eens onder het tferk gade slaat, dan zal men menigen keer groote ergernis oö der- vinden. Ik verklaar, dat de loonen voor flinke werklieden wat hooger konden zijn, al is het onder de gegeven omstan digheden niet mogelijk, een voorstel tot verbetering te doen. Ik zou wel willen vragen: Is het mogelijk, dat over de ge trouwheid in de vervulling der plichten een beetje meer toezicht wordt uitgeoefend en dat degenen, die zich verdien stelijk maken en toonen, dat zij wat waard zijn, ook wat meer verhooging van loon krijgen Ik weet niet, of het mogelijk is, maar wanneer het in die richting gestuurd zou kunnen worden, dan zou dat het belang van de gemeente zeer bevorderen, voornamelijk in dat opzicht, dat er wat meer werk verricht wordt. De heer Vergouwen. M. d. V. De voorstellen van Burge meester en Wethouders, zooals ze bij ons zijn ingediend, ver dienen wat de algemeene strekking betreft, zeer zeker toe juiching. Ik geloof ook, dat de tijd gekomen was, aan de gemeentewerklieden een verbooging toe te staan. Nu komt echter in het Ingekomen Stuk dienaangaande van Burge meester en Wethouders een clausule voor, die mijn aandacht getrokken heeft, nl. naar aanleiding van de kwestie van vak lieden en niet-vaklieden. Met de clausule over de al of niet gelijkstelling stem ik in, maar er staat achter»en zou ook ons in hooge mate onbillijk toeschijnen.". Nu is het voorstel van Burgemeester en Wethouders vlot en gemakkelijk te overzien en bij eerste lezing met instemming ontvangen, maar als men er o ver gaat nadenken, dan merkt men, dat juist in de gelijk stelling tusschen vaklieden en niet-vaklieden een zekere onbillijkheid ligt. Als ze allemaal één cent per uur verhooging krijgen, dan zullen degenen, die f 8 verdienen naar ver houding een grootere verhooging krijgen, dan degenen die ƒ12 verdienen Het bedrag is wel hetzelfde, maar de verhouding is het niet. Er zit een onbillijkheid in, juist ten voordeele van de niet-vaklieden, degenen, die minder betaald worden. Ik zou daarom willen vragen, of die kwestie onder de oogen is gezien, en waarom Burgemeester en Wethouders juist besloten hebben tot het voorstel om allen met één cent per uur te verhoogen. Een andere kwestie is de gelijkstelling van de vaklieden, waarover in een van de adressen is gesproken. Burgemeester en Wethouders hebben dat blijkbaar niet begrepen, maar de bedoeling zal wel geweest zijn, om timmerlieden, smeden en metselaars en allen, die hetzelfde vak uitoefenen gelijk te stellen. Ik zou Burgemeester en Wethouders dan ook willen vragen, waarom zij op dat verzoek niet willen ingaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zal niet trachten, en dat ligt niet op mijn weg, om hier de stadswerklieden, of stadsheertjes, of stadsrenteniertjes, zooals de heer Pera zegt, dat ze wel eens genoemd worden, te verdedigen, maar ik wil dit wel zeggen, dat wie aan den weg timmert, veel bekijks heeft; zoo ook de stadswerklieden. Als het echter waar is, dat die menschen hun plicht niet doen, dan heeft men daarvoor eerder aan de opzichters een verwijt te maken, dan aan de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 3