DONDERDAG 20 OCTOBER 1910. 169 hier niet te spreken. Het is alleen maar, ot men het aandurft of niet, wetende, dat de kans groot is, dat rente en aflossing nog een klein winstje zullen opleveren. Ik zou dus ten zeerste moeten aanraden, het voorstel aan te nemen. Daarbij komt, dat de straten in de stad voortdurend in beweging zijn. Straks krij gen wij de draden voor de electrische geleiding, die gedeeltelijk een ondergrondsehen toevoer moet hebben. Nu zou het in één moeite doorgaan, terwijl men anders de straat weer zou moeten opbreken. De heer Corts. M. d. V. Mag ik even antwoorden, dat het van mij volstrekt geen bekrompenheid is. Wij moeten bedaard te werk gaan. Men moet niet vergeten, dat ook eerstdaags het uurwerk van de Zijlpoort aan de beurt zal komen, want dat is verschrikkelijk slecht; die klok loopt nooit goed, maar daar is in het voorstel niet van gesproken. Ook over het uurwerk van de stadhuistoren en van de Academie wordt altijd geklaagd, dat ze niet goed zijn en daarom zou ik in overweging willen geven, de zaak eerst grondig te onderzoeken. De heer Korevaar. M. d. V. Het verbaast mij sterk, dat, waar iedereen weet, dat men in kommervolle omstandigheden leeft wat de financien betreft, en waar de heer Corts nu gelegenheid heeft, om die financiën te verbeteren, hij toch tegen dit voorstel is. De heer Corts is ervan overtuigd, dat het zal rendeeren, dat wil dus zeggen rente en aflossing komen eruit en dan nog winst. Waarom is hij er dan tegen Omdat een klok op een der torens slecht is Dat is een reden, om het nu te doen, want als die klok niet meer deugt, dan moet die vernieuwd worden en daarom is het beter, die nu ineens electrisch te maken, dan die over een paar jaar te vernieuwen en dan eenige jaren later weer, om er een elec trische in te plaatsen. De heer Corts. Dat had dan in het voorstel van Burge meester en Wethouders beter omschreven moeten worden. Dan hadden wij dat daaruit kunnen begrijpen. De heer Fokker. Slechts een enkel kort woord, mijnheer de Voorzitter. De heer Korevaar zegt, dat men gelegenheid heeft, om de gemeentekas een klein voordeeltje te bezorgen. Dat wil zeggen, dat aan het eind van het 5de jaar de gemeente „uit de door het bedrijf behaalde winst niet alleen al haar eigen klokken zal vrij hebben, maar bovendien nog een klein bedrag zal overhouden ook." De gemeente betaalt echter daarbij haar eigen klokken zelf. De Voorzitter. Neen, die zijn dan al vrij. Dan is er reeds winst voor de gemeente. De heer Fokker. Wat doet de gemeente dan met den stads- klokkenist? Die moet dan toch elk jaar betaald worden? De Voorzitter. De stadsklokkenist heeft hiermee niets te maken. Die heelt met het financieele van deze zaak zeker niets uit te staan. Als alles opgaat wat de Directeur heeft geschreven, dan zal er van de stadsklokken nog winst overblijven. De stadsklokkenist staat daar geheel buiten. De heer Fokker. Maar die heeft toch een aanstelling? Dat loopt toch door? De Voorzitter. Dat stuat geheel buiten deze kwestie. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangenomen met 24 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heerenFockema Andreae, Zwiers, Carpentier Alting, van der Eist, Sijtsma, van Hamel, Eerstens, Korevaar, van der Lip, Pera, van Gruting, Hoogenboom, P. J. Mulder, Meuleman, Vergouwen, de Boer, Driessen, Bosch, A. Mulder, van Tol, van Hoeken, Reimeringer, Briet en Bots. Tegen stemmen de heeren Wildeboer, Corts en Fokker. (De heer de Vries had inmiddels de vergadering verlaten). Niemand verder het woord verlangende, wordt de ver gadering dooi- den Voorzitter gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 11